Witwassen en het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”: een toepassing van de drietrapsraket in de bewijslastverdeling – Fleur le Roy

Witwassen en het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”: een toepassing van de drietrapsraket in de bewijslastverdeling – Fleur le Roy

Relevantie
De Hoge Raad gaat in een arrest van 30 mei 2023 in op het terugkerende bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” van het delict witwassen. In dit kader is een aantal “bewijslastregels” van belang, die de Hoge Raad eerder in een overzichtsarrest uiteen heeft gezet en waarvan dit arrest een toepassing vormt.

Overzichtsarrest
In het overzichtsarrest heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:

“Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is [eerste stap], mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is [tweede stap]. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring [derde stap]. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.”

Toepassing
In de zaak die tot het voorliggende arrest van 30 mei 2023 heeft geleid, ging het om witwassen van een som geld (€145.000,-), dat werd aangetroffen onderin de wasmand in de woning van de verdachte. Centraal in deze uitspraak staat de vraag in hoeverre het aan de verdachte is om aan te tonen dat de herkomst van het geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is. In hoger beroep oordeelde het hof dat verdachte gedurende de verhoren een “voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke” verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. In grote lijnen gaf de verdachte aan dat (een groot gedeelte) van het geld van een zekere [betrokkene 1] is en dat hij dit in bewaring heeft gekregen. Ter onderbouwing van deze verklaring zijn meermaals stukken ingebracht en zijn getuigen opnieuw gehoord. Op basis van dit nader onderzoek heeft het hof geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk is geworden. Het hof overwoog daartoe dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de herkomst en de omvang van het geldbedrag, de verklaring van een getuige een aantal tegenstrijdigheden bevat over de reden dat hij het geldbedrag aan de verdachte in bewaring heeft gegeven en de verklaringen van beide getuigen een groot aantal discrepanties bevatten. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en toereikend is gemotiveerd.

Conclusie
Het hof heeft in deze zaak slechts vastgesteld dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden. Dit is anders dan de steller van het cassatiemiddel stelt, namelijk dat het hof zou vereisen dat de verdachte aannemelijk dient te maken dat het voorwerp niet uit misdrijf afkomstig is. Kortom, de door de Hoge Raad uiteengezette drietrapsraket in de bewijslast heeft het hof juist toegepast.