Op 22 januari 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) geoordeeld dat de directeur van een opleiding namens het college van bestuur (“het college”) van Hogeschool Rotterdam terecht een student de toegang tot de gebouwen en terreinen van Hogeschool Rotterdam voor de duur van één jaar heeft ontzegd. Aanleiding voor dit besluit, was een incident dat in februari 2023 had plaatsgevonden op de locatie van de opleiding. Volgens de opleiding had de student met agressief en verward gedrag de veiligheid van het leer- en werkklimaat ernstig in het geding gebracht.
De Afdeling ziet zich eerst voor de vraag geplaatst of er sprake was van een ontvankelijk bezwaar en een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college was namelijk van oordeel dat te laat bezwaar was ingediend en deze termijnoverschrijding ook niet verschoonbaar was. Echter, er moet ten aanzien van dit vraagstuk rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld psychisch onvermogen. De Afdeling oordeelt dat het niet valt uit te sluiten dat de student ten tijde van de bezwaartermijn niet in staat was om de beslissing te begrijpen of tijdig bezwaar te maken wegens een gedwongen opname waarbij medicijnen werden toegediend. Dit betekent dat ten onrechte een inhoudelijke behandeling van het bezwaar van de student tegen de beslissing achterwege is gebleven.
Meer inhoudelijk dient de Afdeling zich uit te laten over de vraag of de maatregel een bestraffende sanctie is gelet op de gevolgen daarvan en of de beslissing vanwege deze gevolgen ook proportioneel is. Volgens de Afdeling is een beslissing tot het opleggen van een maatregel op grond van artikel 7.57h, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek geen bestraffende sanctie. Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs, de rechtsvoorganger van de Afdeling in studentenzaken, is het namelijk een ordemaatregel. De maatregel strekt namelijk tot het verzekeren van de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van een hogeschool of universiteit om een bevorderlijk onderwijsklimaat tot stand te brengen. De psychotische toestand waarin de student op dat moment verkeerde, maakt dat niet anders.
Ook het betoog dat de maatregel gelet op de gevolgen daarvan een bestraffende sanctie is, volgt de Afdeling niet. De student heeft in het nieuwe studiejaar na afloop van de maatregel zijn studie aan de opleiding kunnen vervolgen. Daarnaast is niet gebleken dat de opleiding hem, vanwege een tekort aan studievoortgang, heeft afgemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De beslissing heeft hiermee geen gevolgen gehad voor het aan zijn inschrijving als student ontleende verblijfsrecht in Nederland. De grote financiële gevolgen in verband met studievertraging zijn volgens de Afdeling verder inherent aan de oplegging van een dergelijke ordemaatregel en dit leidt daarom ook niet tot het oordeel dat sprake is van een bestraffende sanctie.
Tot slot acht de Afdeling de maatregel proportioneel. Het college heeft de student gehoord voordat is overgegaan tot het opleggen van de ordemaatregel. Het college heeft bij het opleggen van de maatregel verder de belangen van de student tegenover de verantwoordelijkheden richting de onderwijsgemeenschap zorgvuldig afgewogen. Volgens de Afdeling heeft het college de belangen van de onderwijsgemeenschap in dit geval zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van de individuele student. Tot slot heeft het college niet in strijd gehandeld met de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Uit deze uitspraak volgt dat het van groot belang is om de concrete feiten en omstandigheden van het geval goed in kaart te brengen. Deze feiten en omstandigheden spelen namelijk op verschillende momenten in het besluitvormingsproces een rol. Wel verschilt de toets uiteraard per moment in het besluitvormingsproces. Een situatie van psychische nood maakt een termijnoverschrijding onder omstandigheden verschoonbaar, maar hoeft niet te leiden tot een onevenredig besluit.