Over rechtsbescherming, noodopvang en goede ruimtelijke ordening

Over rechtsbescherming, noodopvang en goede ruimtelijke ordening

De komst en inhoud van de Spreidingswet is momenteel nog onzeker. Desalniettemin neemt een aantal gemeenten de vlucht naar voren; zij besluiten om op eigen initiatief over te gaan tot het opvangen van asielzoekers binnen hun gemeentegrenzen. Recente uitspraken (ECLI:NL:RBOBR:2023:5758ECLI:NL:RBOBR:2023:5937 en ECLI:NL:RBOBR:2023:6031) laten zien dat de rechter daarbij streng toetst aan het omgevingsrecht. Als de desbetreffende gemeente niet voldoet aan de daaruit voortvloeiende eisen, staat opvang op losse schroeven. Daarbij is rechtsbescherming van betrokkenen een leidend thema.

Aanleiding: gedoogbesluit noodopvang
Kort gezegd draaide het om het volgende. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maashorst (“college”) werd verzocht medewerking te verlenen aan de opvang van 300 asielzoekers in het Van der Valk hotel te Uden, voor de duur van 3 jaar (“noodopvang”). Om dit mogelijk te maken heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers een omgevingsvergunning aangevraagd voor bouwen en handelen in strijd met de ruimtelijke ordening. Het college besloot om de met het bestemmingsplan strijdige noodopvang te gedogen. Een dergelijk gedoogbesluit is echter niet vatbaar voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter. Daarin lag de juridische aanleiding voor deze serie rechtszaken.

Gedoogbesluit onzorgvuldig t.a.v. betrokkenen
Andere bij de noodopvang betrokkenen waren namelijk niet te spreken over de komst van de noodopvang en het handelen van het college in deze. Zij meenden dat hen de mogelijkheid tot rechtsbescherming was ontnomen; dat onvoldoende inspraak had plaatsgevonden; en dat hun belangen vanaf meet af aan waren veronachtzaamd. Zij wendden zich dan ook tot de burgerlijke voorzieningenrechter (als zgn. restrechter) met de vordering de noodopvang te verbieden totdat een voor bezwaar vatbaar besluit was genomen.

De voorzieningenrechter volgt de betrokkenen en wijst de vordering toe. Hij meent dat een gedoogbesluit gezien de zwaarwegende maatschappelijke belangen weliswaar aanvaardbaar zou kunnen zijn, maar dat dit niet wegneemt dat een gedoogbesluit ook moet voldoen aan de eisen van goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen alle belangen die bij de lokale situatie betrokken zijn te worden afgewogen.

De voorzieningenrechter stelt echter vast dat een dergelijke weging niet heeft plaatsgevonden. Ook de vraag wat de impact van de noodopvang is op het woon- en leefklimaat bleef onbeantwoord. Dit terwijl de betrokkenen ook in dit kader bezwaren tegen, en belangen bij de noodopvang hadden. Zodoende oordeelt de voorzieningenrechter dat het college in strijd – en dus onrechtmatig – heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die het college ten aanzien van de betrokkenen had moeten betrachten.

Omgevingsvergunning reparabel in bezwaar
Daarmee is de rust echter nog niet wedergekeerd in het Udense. Op 19 november 2023 – daags nadat het gerechtshof de eerdere voorlopige voorziening in stand liet – verleent het college namelijk alsnog een omgevingsvergunning om de noodopvang mogelijk te maken. Dit keer wendden de betrokkenen zich tot de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter – een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning is immers wel vatbaar voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter.

Dit keer oordeelt de voorzieningenrechter echter dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven, zij het voor een maximumaantal van 200 in plaats van 300 opvangplaatsen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom de omgevingsvergunning in lijn is met de goede ruimtelijke ordening en geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de sociale veiligheid. Omdat deze zorgvuldigheids- motiveringsgebreken reparabel zijn in de bezwaarfase ziet de voorzieningenrechter echter geen reden om het besluit te vernietigen of te schorsen.

Aandachtspunten
Uit deze uitspraken volgen een aantal aandachtspunten voor gemeenten die voornemens zijn een al dan niet tijdelijke noodopvang binnen hun gemeentegrenzen te realiseren.
1. Ten eerste wordt erop gewezen dat alle betrokkenen een mogelijkheid tot rechtsbescherming moet worden geboden. Indien dit niet gebeurt is de burgerlijke rechter aan zet. Deze is doorgaans minder gespecialiseerd in het speciale bestuursrecht.
2. Ten tweede volgt uit de Udense casus dat de belangen van andere betrokkenen niet terzijde kunnen worden geschoven door het nemen van een gedoogbesluit. Ook een gedoogbesluit moet immers voldoen aan de eisen van goede ruimtelijke ordening. Daarbij zijn (noodzakelijkerwijs) ook de belangen van omwonenden betrokken. Ook wordt erop gewezen dat in uitzonderlijke gevallen wel bezwaar en beroep openstaat tegen een gedoogbesluit.
3. Ten derde blijkt dat zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken die voortvloeien uit een onvolledige afweging ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening reparabel zijn in bezwaar. Een voorzieningenrechter zal het bestreden besluit in de regel dan ook niet op deze gronden vernietigen of schorsen.
4. Ten vierde wordt erop gewezen dat de voorzieningenrechters meermaals hebben gewezen op de houding van het college. Vermeden moet worden dat de betrokkenen (en de rechter) door besluitvorming en/of feitelijk handelen voor het blok worden gezet. Als uitgangspunt geldt dat samenwerking met betrokkenen de voorkeur heeft boven procederen tegen de betrokkenen.