Onderzoeksplicht bij windturbines

Onderzoeksplicht bij windturbines

De realisatie van windturbines leidt vaak tot veel weerstand bij de (directe) omgeving. Dit komt mede doordat er verschillende inzichten bestaan over de mogelijke effecten van windturbines. Hoe deze verschillende inzichten zich verhouden tot de onderzoeksplicht van – in dit geval – het college, volgt uit de uitspraak die de Afdeling gisteren heeft gewezen over de realisatie van 4 windturbines in Bladel.

Ten behoeve van de vergunningverlening is in een rapport uiteengezet hoe de milieunormen voor het windpark genormeerd zouden kunnen worden. Dit rapport is voorgelegd aan de Omgevingsdienst die bevestigd heeft dat de onderbouwing correct en actueel is. Door de (ontvankelijke) appellanten wordt echter betoogd dat het rapport gebaseerd is op een verouderd TNO-rapport uit 2008. Dit rapport zou niet meer geschikt zijn omdat de turbines in de loop der tijd zwaarder en groter zijn geworden. In dat verband wijzen appellanten op de position paper “Windturbinegeluid & gezondheid” van het LUMC. Door het college wordt ter zitting echter gesteld dat hoewel het TNO-rapport relatief oud is, er geen recentere onderzoeken zijn. Ook zou uit de position paper niet op te maken zijn welke nieuwe inzichten deze zou bieden.

Onder verwijzing naar de einduitspraak over windpark Delfzijl Zuid (ECLI:NL:RVS:2023:1433), overweegt de Afdeling er geen reden is om aan de toelichting van het college te twijfelen gelet op de op hem rustende onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht houdt in dat het besluit gebaseerd moet worden op de op dat moment beschikbare algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten. Van belang is of op basis van die informatie en inzichten tot een verantwoorde keuze gekomen kon worden om de hinder te normeren. Nader onderzoek is pas noodzakelijk als er zoveel twijfel over die informatie en inzichten bestaat, dat het niet meer verantwoord is om de normering daarop te baseren. De enkele verwijzing naar de position paper van het LUMCG is daartoe onvoldoende. Daarbij acht de Afdeling wel van belang dat hier niet direct nieuwe inzichten uit volgen.

Hoewel onbevredigend voor de appellanten, is deze uitkomst begrijpelijk en werkbaar voor bevoegde gezagen. Zeker nu de windturbineregels onder de Omgevingswet zijn overgegaan naar het omgevingsplan waar gemeenten deze kunnen aanpassen, is dat laatste van belang.

Tot slot merk ik kort op dat in de uitspraak ook ingegaan wordt op de feitelijke werkzaamheden die rechtspersonen moeten uitvoeren om belanghebbende te kunnen zijn. Het enkele in de gaten houden van ontwikkelingen in het kader van zon- en windenergie en de leden hiervan op de hoogte houden, is daartoe – begrijpelijkerwijs – onvoldoende aldus de Afdeling. Nu de Vereniging Prachtig Zuid ook geen zienswijze heeft ingediend, is zij niet-ontvankelijk in haar beroep.