Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief mei 2018
Inhoud
1. Vacature strafrechtadvocaat/ervaren strafrechtjurist bij van Ardenne & Crince le Roy Advocaten
2. Kantoorgenoot Frank van Ardenne reageert op wetsvoorstel van minister Dekker inzake de beperking van de voorwaardelijke invrijheidstelling
3. ABRvS: bestuurlijke waarschuwing kan een besluit zijn
4. Nader rapport minister van Justitie en Veiligheid: bestuurlijke sanctiestelsels
5. Conclusie A-G Bleichrodt: berekening wederrechtelijk verkregen voordeel volgens de eenvoudige kasopstelling en geldbedragen afkomstig uit het misdrijf (gewoonte)witwassen
6. Onderzoeksraad voor Veiligheid: binnenvaart met gevaarlijke stoffen moet meer veiligheidsmaatregelen treffen
7. Rechtbank Midden-Nederland: belangenafweging bij openbaarmaking onrechtmatig opgenomen telefoongesprek
8. Toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens heeft te weinig budget voor nieuwe privacywet (AVG)
9. NVWA jaarverslag 2017: gebrek aan mensen en middelen vraagt om heldere keuzes
VACATURE STRAFRECHTADVOCAAT BIJ VAN ARDENNE & CRINCE LE ROY ADVOCATEN
Wij zijn op korte termijn op zoek naar een strafrechtadvocaat, met aantoonbare ervaring in het strafrecht en affiniteit met het ondernemingsstrafrecht. Ook ervaren strafrechtjuristen die een overstap naar de advocatuur overwegen, worden uitgenodigd te reageren.
Voor meer informatie, klik hier.
KANTOORGENOOT FRANK VAN ARDENNE REAGEERT OP WETSVOORSTEL INZAKE DE BEPERKING VAN DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
In zijn wetsvoorstel “detentiefasering en voorlopige invrijheidstelling” stelt de minister voor Rechtsbescherming dat voor een veiligere samenleving en een groter rechtvaardigheidsgevoel onder burgers, gedetineerden niet meer automatisch op vrije voeten moeten worden gesteld na het uitzitten van twee derde van de gevangenisstraf. De minister is voorstander van een individuele toetsing op grond waarvan kan worden bepaald of een gedetineerde in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarnaast mag de periode van voorwaardelijke invrijheidsstelling niet meer te bedragen dan twee jaar, aldus de minister. In de media wordt verschillend gereageerd op dit wetsvoorstel, zo ook door kantoorgenoot en strafrechtadvocaat Frank van Ardenne. In het radioprogramma “Spraakmakers” van 1 mei 2018 (terug te luisteren via deze link) stelde Van Ardenne de stelling van minister “dat het plan tegemoet komt aan de rechtvaardigheidsgevoelens van de Nederlander” aan de kaak door er in de kern op te wijzen “dat er op geen enkele wijze onderzoek is gedaan naar het gevoel van de Nederlander”. Het wetsvoorstel is op 1 mei 2018 voor advies naar verschillende instanties gestuurd, zoals de Raad voor de rechtspraak en het Openbaar Ministerie. Het laatste woord over dit wetsvoorstel is dus nog niet gezegd.
Voor het wetsvoorstel, klik hier.
ABRVS: BESTUURLIJKE WAARSCHUWING KAN EEN BESLUIT ZIJN
De Afdeling heeft in een uitspraak van 2 mei 2018 geoordeeld dat een bestuurlijke waarschuwing een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de waarschuwing een grondslag hebben in een wettelijk voorschrift. Daarnaast moet de waarschuwing een voorwaarde vormen voor het opleggen van een sanctie bij een volgende overtreding. De Afdeling overweegt dat de waarschuwing in een dergelijk geval een “essentieel en onlosmakelijk onderdeel” vormt van een sanctieregime, waardoor de waarschuwing een rechtsgevolg heeft en dus een besluit betreft. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat tegen een dergelijke bestuurlijke waarschuwing bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. In de zaak die aan de betreffende uitspraak ten grondslag ligt ging het om een bestuurlijke waarschuwing afgegeven door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een bedrijf in Hengelo vanwege het overtreden van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De Afdeling oordeelde dat de betreffende waarschuwing was gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet en dus onderdeel uitmaakt van een sanctieregime. Het geven van de waarschuwing vormt immers een voorwaarde voor het afgeven van een bevel tot stillegging bij een volgende overtreding. De Afdeling maakt in haar uitspraak wel een kanttekening ten aanzien van “vervolgbesluiten”; wanneer tegen een bestuurlijke waarschuwing geen bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld en vervolgens wel een rechterlijke procedure wordt opgestart tegen een vervolgbesluit, zoals het besluit tot oplegging van een boete, kan het niet meer gaan over de rechtmatigheid van de waarschuwing zelf. Wel kunnen feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan het geven van de waarschuwing worden betrokken bij de beoordeling van vervolgbesluiten.
Relevantie voor de praktijk: Voortaan kan, indien voldaan is aan de door de Afdeling geformuleerde voorwaarden, bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld tegen bestuurlijke waarschuwingen.
Voor de volledige uitspraak, klik hier.
NADER RAPPORT MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID: BESTUURLIJKE SANCTIESTELSELS
Op 13 juli 2015 bracht de Afdeling advisering van de Raad van State een ongevraagd advies uit over de bestuurlijke boetestelsels (klik hier voor dit advies). Hierin werd onder meer geconstateerd dat steeds vaker bestuurlijke boetes worden opgelegd, ook bij zware en complexe overtredingen, dat de boetebedragen steeds hoger worden, en dat de boetes doorgaans veel hoger zijn dan boetes die in het strafrecht opgelegd kunnen worden.
Naar aanleiding van dit advies en de discussies betreffende de hoogteverschillen in boetebedragen conform het punitieve bestuursrecht respectievelijk het strafrecht, heeft de minister van Justitie en Veiligheid recent een nader rapport d.d. 26 april 2018 over de bestuurlijke sanctiestelsels aangeboden aan de Tweede Kamer waarin de minister bijsturing aankondigt. In vergelijking met de boetecategorieën uit het strafrecht vallen voor dezelfde soort delicten bestuurlijke boetes namelijk vaak veel hoger uit. Aan deze discrepantie dient een einde te komen.
Zo acht de minister de verschillen in boetehoogtes in het straf- en het bestuursrecht onverklaarbaar. Bestuursrechtelijke boetes kunnen hoog uitvallen, terwijl voor soortgelijke gevallen een aanzienlijk lager wettelijk strafmaximum geldt. Deze situatie acht het kabinet vanuit het oogpunt van de verantwoording, de evenredigheid en de evenwichtigheid van het overheidsoptreden niet langer houdbaar.
Reden waarom in 2018 meerdere wetsvoorstellen zullen worden voorbereid waarin de bestuurlijke boetes meer in lijn zullen worden gebracht met het strafrecht. Om dit doel te bereiken, dient onder meer bij wet te worden geregeld dat in gevallen waarbij zowel een bestuurlijke als een strafrechtelijke boete kan worden opgelegd, de bestuurlijke boete niet hoger mag zijn dan wanneer er een strafrechtelijke boete zou worden opgelegd. In het nader rapport zijn verder diverse beleidsvoornemens geformuleerd. Zo dient het Integraal afwegingskader (IAK) te worden aangescherpt met een overzicht van alle relevante factoren ter bepaling van een bepaald handhavingsstelsel. De boetehoogte in wetgeving met duale stelsels dient verder, indien nodig, aangepast te worden en er dient onderlinge afstemming plaats te vinden ten aanzien van het boetebeleid tussen het Openbaar Ministerie en bestuursorganen. Tot slot zal er onderzoek worden verricht naar de voor- en nadelen van het ontbreken van schorsende werking bij het instellen van rechtsmiddelen tegen bestuurlijke boetes.
Relevantie voor de praktijk: Als de wetsvoorstellen realiteit worden, zal het bestuurlijke boetestelsel wettelijk worden gewijzigd door aansluiting te zoeken bij de strafrechtelijke boetehoogtes. Het is voor de praktijk van belang dat de bestaande verschillen in uitkomsten worden weggenomen.
Voor het volledige nadere rapport, klik hier.
CONCLUSIE A-G BLEICHRODT: BEREKENING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL VOLGENS DE EENVOUDIGE KASOPSTELLING EN GELDBEDRAGEN AFKOMSTIG UIT HET MISDRIJF (GEWOONTE)WITWASSEN
A-G Bleichrodt heeft zich in een conclusie uitgelaten over de verwerking van geldbedragen die het voorwerp zijn van witwassen in een eenvoudige kasopstelling ter vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e Sr). In de aan het cassatieberoep onderliggende zaak is betrokkene veroordeeld vanwege gewoontewitwassen (artikel 420ter Sr). De handelingen die aan deze veroordeling ten grondslag liggen betreffen – kort gezegd – het omwisselen van gelden bij De Nederlandsche Bank en het vervolgens geheel of gedeeltelijk voor zichzelf aanwenden van die gelden. Het gerechtshof ’s Hertogenbosch heeft bij arrest van 21 juni 2016 bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het bewezenverklaarde misdrijf gewoontewitwassen de eenvoudige kasopstelling gehanteerd, waarbij het (onder meer) de post “witwassen van guldens” heeft opgenomen. Het bedrag dat is opgenomen in deze post komt overeen met het witgewassen bedrag. Hieruit blijkt dat het hof kennelijk dit bedrag als daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel aanmerkt. Het hof heeft deze berekening niet nader gemotiveerd.
Betrokkene keert zich in cassatie tegen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat daarin geldbedragen zijn betrokken die het voorwerp zijn van het bewezen verklaarde gewoontewitwassen. De beoordeling van dit cassatiemiddel valt uiteen in twee onderdelen. Allereerst herhaalt A-G Bleichrodt vaste rechtspraak van de Hoge Raad die inhoudt, dat “geen rechtsregel zich ertegen verzet dat in de eenvoudige kasopstelling ook door de betrokkene gedane contante uitgaven worden betrokken die betrekking hebben op of in relatie staan tot voorwerpen die onderdeel uitmaken van een bewezenverklaring ter zake van (gewoonte)witwassen. De opvatting dat geldbedragen die voorwerp zijn van het bewezen verklaarde misdrijf witwassen reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen is echter onjuist.” Hieruit volgt dat het kennelijke oordeel van het hof, dat het witgewassen bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden aangemerkt, omdat het voorwerp vormt van het bewezen verklaarde gewoontewitwassen, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt.
Het tweede deel van de beoordeling heeft betrekking op de (on)begrijpelijkheid van de postomschrijving “witwassen van guldens” in samenhang bezien met het oordeel van het hof, dat de betrokkene uit het bewezen verklaarde witwassen “en uit andere strafbare feiten” financieel voordeel heeft genoten. In dit kader stelt A-G Bleichrodt dat bij de berekening volgens de eenvoudige kasopstelling de vraag uit welk concreet feit het voordeel is ontstaan in het midden kan worden gelaten. In zoverre luidt het oordeel van het hof dus niet van een onjuiste rechtsopvatting. Echter, de omschrijving van de post “witwassen van guldens” is niet begrijpelijk, nu deze post is opgenomen onder de uitgaven. De witwashandelingen betreffen het omwisselen van gelden en het vervolgens gebruiken van die gelden. Het aanwenden van gelden valt echter onder het doen van uitgaven, waarop andere posten betrekking hebben. Hierdoor hebben dubbeltellingen plaatsgevonden in de berekening. A-G Bleichrodt concludeert derhalve dat het niet nader gemotiveerde oordeel van het hof, inhoudende dat het bedrag onder de post “witwassen van guldens” is aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel, onbegrijpelijk is.
Relevantie voor de praktijk: Hoewel contante geldbedragen die voorwerp zijn van het misdrijf (gewoonte)witwassen mogen worden betrokken in de eenvoudige kasopstelling ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, betekent dit niet dat deze geldbedragen als wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden aangemerkt enkel en alleen op grond van het feit dat deze geldbedragen voorwerp vormen van het misdrijf witwassen. Immers, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan ook uit andere strafbare feiten zijn genoten. Daarnaast blijkt uit deze conclusie dat een dubbeltelling kan plaatsvinden met het onderbrengen van het totale geldbedrag dat door de betrokkene is witgewassen onder een uitgavenpost, terwijl dit bedrag tevens is aangewend voor andere doeleinden. Deze dubbeltellingen leiden ertoe dat het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist is berekend.
Voor de volledige conclusie, klik hier.
ONDERZOEKSRAAD VOOR VEILIGHEID: BINNENVAART MET GEVAARLIJKE STOFFEN MOET MEER VEILIGHEIDSMAATREGELEN TREFFEN
Naar aanleiding van de bestudering van het ongeval dat plaatsvond in december 2016 op de Maas met de stuw in Grave, waarbij een benzeentanker in dichte mist een stuw ramde, pleit de Onderzoeksraad voor Veiligheid in zijn rapport d.d. 3 mei 2018 voor meer veiligheidsmaatregelen voor binnenvaart die gevaarlijke stoffen vervoert. Gedacht kan worden aan het inkorten van vaartijden en minder lange vaartijden voor de schipper. De schipper van het schip dat dwars door de stuw heen voer had bijvoorbeeld veertien uur zonder pauze gevaren. Daarnaast dient het informatie- en volgsysteem van de scheepvaart te worden geüpdatet, omdat deze tot op heden een alarmeringsfunctie voor incidenten met gevaarlijke stoffen mist. De omvang van het ongeluk van deze benzeentanker was in 2016 door onder meer een gebrek aan goede informatiesystemen en effectieve communicatie tussen verschillende veiligheidsregio’s lastig in te schatten, aldus de Onderzoeksraad. Daarnaast werden de hulpdiensten pas een uur na het incident geïnformeerd, onder meer met de mededeling dat sprake was van gevaarlijke stoffen. De bemanning van het schip werd door een gebrek aan goede coördinatie en samenwerking pas na drie uur geëvacueerd. Deze gang van zaken acht de Onderzoeksraad onaanvaardbaar. Met meer veiligheidsmaatregelen zouden dit soort incidenten in de toekomst kunnen worden vermeden.
Relevantie voor de praktijk: Wij onderstrepen het belang van concrete stappen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad. Het verrichten van risicovolle activiteiten verplicht. In geval van een incident dient pro-actief en multidisciplinair gehandeld te worden om de negatieve gevolgen voor de betrokkenen en de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen.
Voor het volledige rapport, klik hier.
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND: BELANGENAFWEGING BIJ OPENBAARMAKING ONRECHTMATIG OPGENOMEN TELEFOONGESPREK
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 april 2018 bij vonnis een journalist schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel vanwege het opnemen – als derde persoon – van een telefoongesprek tussen twee andere personen, te weten een andere journalist en een raadslid. Het opnemen van het telefoongesprek werd mogelijk gemaakt doordat de journalist een bezoek bracht aan de andere journalist en de telefoon van deze laatste op luidspreker stond. Zowel de andere journalist, als het raadslid wist niet dat hun telefoongesprek werd opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de journalist een inbreuk heeft gemaakt op de privacy van het raadslid. Personen die een telefoongesprek voeren mogen er namelijk vanuit gaan dat het gesprek niet door derden wordt opgenomen. Hoewel de journalist het telefoongesprek opnam vanuit een persoonlijk belang, kwam tijdens het telefoongesprek maatschappelijk relevante informatie naar boven: de geheimhoudingsplicht van de benoemingscommissie die belast is met de benoeming van de waarnemend burgemeester van de betreffende gemeente zou zijn geschonden. De journalist heeft deze informatie vervolgens openbaar gemaakt. De rechtbank overweegt, dat de journalist een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de opgenomen personen. Of heimelijk opgenomen gesprekken openbaar mogen worden gemaakt, dient beoordeeld te worden aan de hand van een belangenafweging waarbij verschillende factoren een rol spelen. Zo kan van belang zijn dat sprake is van een privé-, dan wel zakelijk belang om het gesprek op te nemen, in hoeverre de opgenomen partij een “redelijke privacy-verwachting” mocht hebben ten tijde van het voeren van het gesprek, en of de opnemende partij ook op andere wijze het beoogde doel had kunnen bereiken. In dit geval heeft de rechtbank het maatschappelijk belang zwaarder laten wegen dan het (persoonlijk) belang van de opgenomen personen. Hierdoor heeft de rechtbank volstaan met de constatering dat de journalist een strafbaar feit heeft begaan en dat de journalist daarvoor strafbaar is. Er is geen straf of maatregel opgelegd.
Relevantie voor de praktijk: Onrechtmatig opgenomen telefoongesprekken vanwege het schenden van het recht op privacy van een of meer van de gespreksdeelnemers mogen onder bepaalde omstandigheden worden gepubliceerd. Publicatie van informatie afkomstig uit een heimelijk opgenomen telefoongesprek kan rechtmatig zijn indien er een belang is om de informatie met het publiek te delen, zoals het belang dat bepaalde schadelijke informatie aan het licht moet worden gebracht. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Voor de volledige uitspraak, klik hier.
TOEZICHTHOUDER AUTORITEIT PERSOONSGEGEVENS HEEFT TE WEINIG BUDGET VOOR NIEUWE PRIVACYWET (AVG)
Per 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in de Europese Unie van toepassing. Deze verordening harmoniseert de privacywetgeving van de lidstaten van de Europese Unie. Voor Nederland betekent dit dat de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet meer geldt. De AVG verplicht in beginsel alle organisaties die persoonsgegevens verwerken de privacyrechten van burgers te versterken en uit te breiden. Zo zal uitdrukkelijk toestemming aan burgers moeten worden gevraagd voor het gebruik van hun persoonlijke gegevens. De Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is belast met het toezicht op het naleven van de AVG. De autoriteit kan boetes opleggen tot wel 20 miljoen euro. Daarnaast kan de AP klachten van burgers behandelen, alsook contact leggen met de interne functionarissen bescherming persoonsgegevens van (grote) organisaties en overheden. Vanaf de inwerkingtreding van de AVG zal de AP ook zelfstandig organisaties controleren door middel van het verrichten van onderzoek. Nu blijkt dat de AP vreest dat haar budget niet toereikend is voor de handhaving van de AVG. Op dit moment telt de Autoriteit 122 medewerkers, terwijl naar schatting 222 werknemers nodig zullen zijn. Het tekort aan budget zou een obstakel kunnen vormen voor een effectieve handhaving van de AVG, stelt een adviesbureau in een rapport
dat is opgesteld in opdracht van de AP.
Relevantie voor de praktijk: Organisaties in de Europese Unie, en dus ook in Nederland, zullen zich vanaf 25 mei 2018 aan de strenge voorschriften uit de AVG moeten houden. Aangezien zeer hoge boetes kunnen worden opgelegd, is het belangrijk dat organisaties hun privacyregels kritisch controleren en mogelijk aanpassen om boetes van de AP te voorkomen.
NVWA JAARVERSLAG 2017: GEBREK AAN MENSEN EN MIDDELEN VRAAGT OM HELDERE KEUZES
Uit het jaarverslag van 2017 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) blijkt dat deze autoriteit de aandacht richt op een breed scala aan onderwerpen. Zo houdt de NVWA toezicht op de voedselveiligheid, de productveiligheid, het dierenwelzijn en dier- en plantenziekten. Hoe dit toezicht vorm krijgt in de praktijk, wordt aan de hand van voorbeelden uitgelegd in het jaarverslag. Een belangrijke conclusie uit het verslag is dat de NVWA door de veelzijdigheid scherpe keuzes moet maken. Dit wordt mogelijk gemaakt door risico- en kennisgericht te werken, meer in het bijzonder door het opstellen van risicoanalyses en het doeltreffender inrichten van toezicht. Ook geeft het jaarverslag weer op welke wijze de NVWA samenwerkt met andere toezichthouders, bedrijven, burgers en NGO’s. Daarenboven toont het jaarverslag voor het bestuursrecht interessante cijfers, waaruit blijkt dat de NVWA in 2017 8.376 bestuurlijke boetes heeft opgelegd. Dit zijn er 30% meer dan in 2016. Deze stijging is voor een groot deel het gevolg van een aangescherpt interventiebeleid en de invoering van verscherpt toezicht.
Voor het volledige jaarverslag, klik hier.