Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief juni 2021
Inhoud
1. Welk vakje moet ik aankruisen: ja of nee? Onduidelijkheden en gevolgen bij Bibob-, aanbestedings- en visumformulieren – Laura Hinrichs
2. Groentennieuws: Toezichthouders spelen steeds grotere rol in AGF-branche – Frank van Ardenne & Samantha Bilgi
3. Een strafrechtelijk rechtsgevolg na een bestuursrechtelijk vormverzuim – Laura Hinrichs
4. Reactie op het wijzigingsvoorstel Wet transparantie maatschappelijke organisaties – Remko Wijling & Olga de Vries
5. Strafrechtelijke waarborgen in een bestuursrechtelijke procedure – Laura Hinrichs
6. AD: Studenten in de clinch met politie: Wij hebben niet gefeest en agenten zijn boekje te buiten gegaan – Frank van Ardenne
7. Een verklaring in vrijheid afgelegd? Het gebruik van undercoveragenten bij (kwetsbare) verdachten – Laura Hinrichs
8. Rijnmond: Man die verslaggever Rijnmond aanviel krijgt taakstraf en moet schadevergoeding betalen – Frank van Ardenne
9. Mag de verdediging een belastende getuige niet horen? Dan moet dit goed gemotiveerd worden! – Laura Hinrichs
10. Crimesite: Kennelijk hoeft er nu geen verdenking meer te zijn om mensen af luisteren – Frank van Ardenne
Welk vakje moet ik aankruisen: ja of nee? Onduidelijkheden en gevolgen bij Bibob-, aanbestedings- en visumformulieren – Laura Hinrichs
Relevantie
Steeds vaker moeten bedrijven of natuurlijke personen formulieren invullen, bijvoorbeeld in het kader van de Wet Bibob, voor een aanbesteding of voor een visum. In al deze formulieren staat minstens één vraag over eventuele contacten met politie en justitie. Op het oog lijkt een dergelijke vraag gemakkelijk te beantwoorden, maar de praktijk laat zien dat er toch onduidelijkheden kunnen ontstaan. Onduidelijkheden met mogelijk grote gevolgen, omdat het foutief invullen van een formulier valsheid in geschrifte kan opleveren. Zo veroordeelde het Hof Amsterdam op 31 januari 2020 een verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden omdat hij een vakje foutief had aangekruist. De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak echter recentelijk op 8 juni 2021.
Samenvatting
In de bovengenoemde kwestie heeft verdachte het formulier van de Wet Bibob en Bouwactiviteiten van de gemeente Amsterdam ingevuld en ondertekend. De volgende vraag uit dat formulier stond centraal: “Is/zijn de aanvrager(s), opdrachtgevers, bestuurders, aandeelhouders of vennoten in de afgelopen vijf jaar veroordeeld, een schikking aangegaan met het OM of in aanraking geweest met politie of justitie?” De verdachte heeft op deze vraag het vakje nee aangekruist. De verdachte is echter in 2016 veroordeeld voor mensensmokkel.
Door de verdediging is in hoger beroep onder meer aangevoerd dat rechtspersoon A de aanvrager van de vergunning was en rechtspersoon B de enig aandeelhouder van rechtspersoon A. Rechtspersoon A was derhalve de aanvrager en opdrachtgever. Rechtspersoon B de aandeelhouder en bestuurder. Van vennoten is geen sprake. Daarnaast is opgemerkt dat op het formulier staat “ondertekening door aanvrager of gemachtigde”. Nu de verdachte niet de aanvrager was, moet hij als gemachtigde worden aangemerkt. Voorts stelt de verdediging dat het formulier naderhand door de gemeente Amsterdam is aangepast. In de huidige vraag wordt expliciet gevraagd naar ‘personen’. Tot slot wordt aangegeven dat geen sprake is van bewust handelen en ook niet van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft meermaals contact gehad met de gemeente met betrekking tot het invullen van het formulier.
Het Hof stelt dat verdachte enig aandeelhouder was van rechtspersoon B en daarmee de (middellijk) bestuurder van rechtspersoon A. De verdachte diende derhalve acht te slaan bij zijn eigen veroordeling en had de hierboven geciteerde vraag met ja moeten beantwoorden. In het bijzonder overweegt het Hof dat de verdachte het opzet had en dat dit niet anders wordt door de omstandigheid dat hij de taal niet begreep, niet bekend was met het formulier en het onduidelijk vond. “Het lag op de weg van de verdachte zorg te dragen voor een goede vertaling en voldoende informatie in te (laten) winnen over de precieze betekenis van de vragen bij de gemeente alvorens de vragen te beantwoorden en het formulier te ondertekenen”, aldus het Hof.
De Hoge Raad volgt het Hof niet in zijn overweging. De hierboven geciteerde passage biedt volgens de Hoge Raad onvoldoende grond om tot een veroordeling te kunnen komen. Er kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van het formulier. De uitspraak van het Hof wordt derhalve vernietigd en terugverwezen.
Groentennieuws: Toezichthouders spelen steeds grotere rol in AGF-branche – Frank van Ardenne & Samantha Bilgi
Frank van Ardenne en Samantha Bilgi reageerden op groentennieuws.nl op de toename in activiteiten van toezichthouders. Dit artikel kunt u lezen op groentennieuws.nl.
Een strafrechtelijk rechtsgevolg na een bestuursrechtelijk vormverzuim – Laura Hinrichs
Relevantie
Een bestuursrechtelijke (controle)bevoegdheid kan uitmonden in een strafrechtelijk onderzoek. Als in de bestuursrechtelijke fase een rechtsbeginsel wordt geschonden, kan dit mogelijk een vormverzuim opleveren waaraan in het strafrechtelijk onderzoek een rechtsgevolg dient te worden verbonden.
Samenvatting
In een arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2021 stond de vraag centraal of aan een schending van het discriminatieverbod tijdens een bestuursrechtelijke controle, een rechtsgevolg diende te worden verbonden in de strafrechtelijke procedure.
Het ging in deze zaak om de gemeente Almelo die een bestuursrechtelijke controle had uitgevoerd naar mensen met een bijstandsuitkering, die een buitenlandse nationaliteit hadden of banden hadden met het buitenland. Uit dit onderzoek is een kleinere groep mensen naar voren gekomen, die naderhand strafrechtelijk zijn gehoord met betrekking tot hun uitkeringsgegevens. Deze bestuursrechtelijke controle leidde dus tot een strafrechtelijk onderzoek.
Het Hof oordeelde dat een schending van het discriminatieverbod tijdens de bestuursrechtelijke controle niet doorwerkte in het strafrechtelijk onderzoek. Er kon volgens het Hof dus geen rechtsgevolg worden verbonden aan deze schending in het strafrechtelijk onderzoek.
De Hoge Raad volgt het Hof niet en overweegt dat een schending van het discriminatieverbod van invloed kan zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Er dient derhalve onderzocht te worden of aan deze schending een rechtsgevolg dient te worden verbonden. Daarbij refereert de Hoge Raad aan zijn eerdere rechtspraak, waaruit volgt dat vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv begrensd zijn tot het (strafrechtelijke) voorbereidend onderzoek. Deze begrenzing houdt echter niet in dat aan een onrechtmatige handeling die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt alsnog een rechtsgevolg dient te worden verbonden. Het Hof heeft onterecht in het midden gelaten of aan het bestuursrechtelijke verzuim een strafrechtelijk rechtsgevolg dient te worden verbonden.
Reactie op het wijzigingsvoorstel Wet transparantie maatschappelijke organisaties – Remko Wijling & Olga de Vries
Remko Wijling en Olga de Vries schreven samen een reactie (pdf) op het wijzigingsvoorstel “Wet transparantie maatschappelijke organisaties”. Dit wijzigingsvoorstel voorziet in een aanpak van activiteiten die bepaalde maatschappelijke organisaties kunnen ontplooien en die de democratische rechtsstaat ondermijnen.
In hun reactie gaan zij (onder meer) in op de inperking van de grondrechten door het wijzigingsvoorstel en vragen wij aandacht voor de noodzaak van voldoende rechtsbescherming. In dat kader wijzen zij ook naar de overeenkomsten met de Wet Bibob en de mogelijkheid om het instrumentarium uit het wijzigingsvoorstel daarin op te nemen.
Strafrechtelijke waarborgen in een bestuursrechtelijke procedure – Laura Hinrichs
Relevantie
In het strafrecht dient een verdachte voor onschuldig te worden gehouden, totdat het tegendeel is bewezen. Dit wordt de onschuldpresumptie genoemd en is een belangrijk strafrechtelijk beginsel. In bepaalde gevallen werkt dit beginsel door in een bestuursrechtelijke procedure. Dit is mogelijk als de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedure een dusdanige samenhang hebben, bijvoorbeeld door eenzelfde feitencomplex, of als de ene procedure uit de andere procedure voortvloeit.
Samenvatting
In deze zaak was in de woning van betrokkene een hennepkwekerij aangetroffen, terwijl hij een Wajong-uitkering ontving van het UWV. De hennepkwekerij had betrokkene niet gemeld bij het UWV. Het UWV heeft toen het besluit genomen om zijn Wajong-uitkering te herzien en terug te vorderen. Daarbij werd voor de schatting van de omvang van zijn inkomsten uitgegaan van een eerder gerealiseerde oogst.
Het besluit van het UWV was gebaseerd op een feitencomplex dat eveneens centraal stond in een strafrechtelijke procedure tegen betrokkene. Het ging in de strafzaak om de hennepkwekerij, met een vervolging voor de aanwezigheid van hennepplanten en de (medeplichtigheid aan) diefstal van elektriciteit. Hoewel de betrokkene veroordeeld werd voor het aanwezig hebben van hennepplanten en de medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit in de periode van 1 november 2016 tot en met 4 januari 2017, werd hij vrijgesproken van de (medeplichtigheid aan) diefstal van elektriciteit voor de periode 31 augustus 2016 tot en met 31 oktober 2016. Voor die vrijspraak was van belang dat niet aannemelijk was geworden dat in deze specifieke periode sprake was van een eerdere oogst.
Het besluit tot herziening en terugvordering stond voldoende in verband met de beschreven strafzaak. De rechtbank Limburg oordeelde daarom dat het besluit van het UWV niet in stand kon blijven wegens een schending van de onschuldpresumptie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Het UWV ging in hoger beroep, maar ving bot bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep had het UWV zich op het standpunt gesteld dat de vrijspraak voor de periode 31 augustus 2016 tot en met 31 oktober 2016 niet in de weg stond aan het aannemen van een eerdere oogst in de woning van betrokkene. Het besluit tot herziening en terugvordering kon derhalve gebaseerd worden op deze eerdere oogst, aldus het UWV.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan het UWV was om – nu betrokkene was vrijgesproken voor de genoemde periode – te onderzoeken en te motiveren hoe de benodigde stroom voor deze gestelde eerdere oogst was verkregen. Nu het UWV dit had nagelaten, had het UWV twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak in de strafrechtelijke procedure. De rechtbank kon derhalve oordelen dat het besluit van het UWV niet in stand kon worden gehouden, omdat dit in strijd was met de onschuldpresumptie, als opgenomen in artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
AD: Studenten in de clinch met politie: Wij hebben niet gefeest en agenten zijn boekje te buiten gegaan – Frank van Ardenne
Lees de reactie van Frank van Ardenne op ad.nl.
Een verklaring in vrijheid afgelegd? Het gebruik van undercoveragenten bij (kwetsbare) verdachten – Laura Hinrichs
Relevantie
De inzet van een undercoveragent om een (bekennende) verklaring van de verdachte te krijgen, kan in strijd zijn met de verklaringsvrijheid. Voor die beoordeling dient onder meer gekeken te worden naar de persoon van de verdachte. Zo kan een verdachte aangemerkt worden als kwetsbare verdachte, waardoor extra waarborgen van toepassing zijn.
Samenvatting
De Hoge Raad heeft in een arrest van 22 juni 2021 beoordeeld of ongeoorloofde druk op de verdachte was uitgeoefend.
In deze zaak werd een vrouw met een psychisch ziektebeeld verdacht van het in brand steken van de woning van haar moeder, waardoor haar 11-jarige halfzusje was overleden. Door haar geestelijke gesteldheid werd zij aangemerkt als kwetsbare verdachte, in de zin van artikel 28b Sv. Hierdoor dienden haar verdachtenverhoren met extra waarborgen te worden omkleed. Tijdens de verhoren beriep de verdachte zich telkens op haar zwijgrecht. Tijdens een pauze van de verhoren, werd de verdachte naar de luchtplaats van het politiebureau gebracht. Daar bleef zij 30 minuten samen met een niet als zodanig kenbare opsporingsambtenaar (een stelselmatige informatie inwinster, in het arrest ook wel aangeduid als ‘SI’). De SI stelde de verdachte gerichte vragen over de brandstichting. Deze vragen werden door de verdachte beantwoord, omdat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zij met een mede-arrestant sprak. Zo bekende zij aan de SI de brand te hebben aangestoken. Ook vertelde de verdachte dat ze in het verhoor gebruik zou maken van haar zwijgrecht.
De bekennende verklaring die ten overstaan van de SI was afgelegd, werd door het Hof gebruikt om tot een veroordeling te komen. Het Hof oordeelde dat de verdachte enerzijds was misleid, maar dat anderzijds door de SI geen of weinig druk was uitgeoefend op de verdachte. Daarom was er geen dusdanige inbreuk gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte, aldus het Hof.
De Hoge Raad volgt dit oordeel niet en stelt dat het Hof bij de beoordeling over de mate van druk onvoldoende aandacht heeft besteed aan de persoon van de verdachte. De verdachte was als kwetsbaar aangemerkt, waardoor zij extra waarborgen genoot. Tijdens de onderbreking van het politieverhoor, werd zij wederom bevraagd zonder de haar toekomende, noodzakelijke waarborgen. Dat de verdachte in staat was haar wil zelf te bepalen, doet niet af aan haar kwetsbaarheid en de druk die zij kan hebben ervaren.
Het door de verdediging ingestelde middel dat de verklaring van de verdachte in strijd met haar verklaringsvrijheid was, slaagt derhalve.
Rijnmond: Man die verslaggever Rijnmond aanviel krijgt taakstraf en moet schadevergoeding betalen – Frank van Ardenne
Lees de reactie van Frank van Ardenne op rijnmond.nl.
Mag de verdediging een belastende getuige niet horen? Dan moet dit goed gemotiveerd worden! – Laura Hinrichs
Relevantie
Naar aanleiding van het arrest Keskin t. Nederland van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 januari 2021, wordt nu met een vernieuwd toetsingskader beoordeeld of de verdediging haar ondervragingsrecht ten onrechte niet heeft kunnen benutten. Als een verzoek tot het horen van een belastende getuige wordt afgewezen, dient hieraan een goede motivering ten grondslag te liggen. Er dient beoordeeld te worden of het niet horen van de getuige in strijd is met het ondervragingsrecht van de verdediging. Voor die beoordeling moet gekeken worden naar het toetsingskader uit het arrest Keskin en is het van belang of het proces in haar geheel eerlijk is.
Samenvatting
In het arrest Keskin werd door het EHRM – kort gezegd – bepaald dat de verdediging een belastende getuige dient te kunnen horen, zonder daarvoor een onderbouwing te hoeven geven. Dit arrest kwam op 29 juni 2021 bij de Hoge Raad aan de orde.
In de zaak die voor de Hoge Raad kwam, was een verdachte door het Hof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor het besturen van een auto, terwijl zijn rijbevoegdheid was ontzegd. Deze veroordeling was mede gebaseerd op een proces-verbaal van een verbalisant. De verdediging wilde in hoger beroep de verbalisant als getuige horen. Daartoe werd aangevoerd dat volgens de verdachte in het proces-verbaal onjuiste bevindingen stonden. Door het belastende karakter van dit proces-verbaal was het bovendien noodzakelijk de verbalisant als getuige te horen, aldus de verdediging.
Het Hof wees het getuigenverzoek af. Het horen werd niet noodzakelijk bevonden, omdat de verbalisant een voldoende duidelijk ambtsedig proces-verbaal had opgesteld. Aan de inhoud werd niet door het Hof getwijfeld.
De Hoge Raad vond dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Het proces-verbaal was belastend en had mede geleid tot de veroordeling van de verdachte. De verdediging had de betreffende verbalisant niet kunnen ondervragen, terwijl de weergegeven bevindingen uit het proces-verbaal wel door de verdediging werden betwist. Nu het Hof het toetsingskader uit Keskin niet had toegepast en ook niet had beoordeeld of het proces in haar geheel nog eerlijk was, als bedoeld in artikel 6 EVRM, was de afwijzing van het verzoek door het Hof onvoldoende gemotiveerd.
Crimesite: Kennelijk hoeft er nu geen verdenking meer te zijn om mensen af luisteren – Frank van Ardenne
Lees de reactie van Frank van Ardenne op crimesite.nl.