Welkom op onze nieuwsbriefpagina. Regelmatig publiceren wij hier de highlights op het gebied van het bestuursrecht, het strafrecht, het boete- en sanctierecht en het (overheids)aansprakelijkheidsrecht. Hierbij ligt de nadruk op actuele ontwikkelingen in wetgeving en jurisprudentie en actualiteiten gerelateerd aan ons kantoor.
Nieuwsbrief april 2023
Inhoud
1. Vacature student-stagiaire
2. Onteigening als sluitstuk van de handhaving van de openbare orde – Remko Wijling
3. Oud strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden strafverzwarend bij strafoplegging dodelijk bedrijfsongeval – Laura Hinrichs
4. Zorgplicht burgemeester bij sluiting woning – Remko Wijling
5. Aanwijzing handhaving Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidstijdenwet – Frank van Ardenne
6. Bij twijfel, wees voorzichtig! Overheidsaansprakelijkheid bij onjuiste informatieverschaffing – Olga de Vries
7. Eigen wetenschap niet nodig voor ontstaan sluitingsbevoegdheid – Remko Wijling
8. Openbaar Ministerie toch ontvankelijk, hof Den Haag vernietigt vonnis rechtbank – Laura Hinrichs
9. Aanvullende RI&E – Frank van Ardenne
10. Centrale Raad gaat om; met pinopnames in casino kan bijstand worden vastgesteld – Remko Wijling
11. Recente veroordelingen n.a.v. bedrijfsongevallen tonen wederom belang strikte naleving Arbowetgeving – Laura Hinrichs
12. Permanent cameratoezicht Tata Steel niet onrechtmatig – Remko Wijling
Vacature student-stagiaire
Wij zijn doorlopend op zoek naar gemotiveerde student-stagiaires die interesse hebben in het bestuursrecht en/of het strafrecht.
Wie zoeken wij?
Wij zoeken studenten die:
- praktijkervaring in de advocatuur willen opdoen;
- in de eindfase van de bachelor of in de master van de rechtenstudie zitten;
- aantoonbare affiniteit hebben met het bestuurs- en/of het strafrecht;
- een sterk analytisch vermogen hebben;
- uitstekende cijfers hebben; en
- breed maatschappelijk geïnteresseerd en betrokken zijn.
Wat kun je van ons verwachten?
Een student-stage duurt in beginsel twee maanden. Tijdens de stage draai je volledig mee in de dagelijkse praktijk. Je doet literatuur- en jurisprudentieonderzoek, beantwoordt rechtsvragen, en je bereidt notities en processtukken voor. Ook woon je besprekingen met cliënten en (hoor)zittingen bij. Uiteraard doe je mee met de informele, en bovenal gezellige, activiteiten van ons kantoor. De werkzaamheden worden beloond met een passende stagevergoeding.
Als jij je kunt vinden in het geschetste profiel, dan word je uitgenodigd om je motivatie, curriculum vitae, cijferlijsten, en eventuele (stage)beoordelingen per e-mail toe te zenden aan Laura Hinrichs (l.hinrichs@vanardenne-crinceleroy.nl). Geef in je motivatie ook aan in welke periode jij, bij voorkeur, beschikbaar bent.
Voor vragen kun je Laura Hinrichs bellen op 010 7410650 of 06 82763365.
Klik hier voor een overzicht van alle vacatures
Onteigening als sluitstuk van de handhaving van de openbare orde – Remko Wijling
De forse toename van incidenten zoals beschietingen van woningen en de herhaalde sluiting van (vaak) dezelfde woningen en panden vanwege deze incidenten (of vanwege artikel 13b van de Opiumwet) is een punt van zorg. Deze toename roept de vraag op hoe om te gaan met deze incidenten in het kader van de handhaving van de openbare orde als (bijvoorbeeld) sluiting van een pand niet (meer) het gewenste effect heeft.
Wat dan opvalt is dat de mogelijkheid voor (in dit geval) het college om een pand in beheer te geven aan een andere gebruiker ex artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet en aan dit beheer voorwaarden te verbinden vaak niet wordt genoemd of terugkomt in gemeentelijk beleid of in een escalatieladder. Ditzelfde geldt voor de mogelijkheid om tot onteigening van een pand over te gaan ex artikel 77, zevende lid, van de Onteigeningswet als het beheer niet het gewenste resultaat heeft.
Het nadrukkelijker in beeld brengen van deze bevoegdheden tot beheer en onteigening zou – met name in de ernstigere gevallen – uitkomst kunnen bieden als sluitstuk van de handhaving van de openbare orde. Uiteraard vraagt dit de nodige inzet en een zorgvuldige weging, maar deze bevoegdheden verdienen meer aandacht gelet op de mogelijkheden die zij bieden.
Wilt u als gemeente meer weten over het voorgaande, dan kunt u uiteraard contact opnemen met ons kantoor.
Oud strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden strafverzwarend bij strafoplegging dodelijk bedrijfsongeval – Laura Hinrichs
Relevantie
Naar aanleiding van een dodelijk bedrijfsongeval, heeft de rechtbank Oost-Brabant in een vonnis van 7 april 2023 een onderneming veroordeeld. Aan de onderneming is een geldboete van EUR 125.000, waarvan EUR 25.000 voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van drie jaren. Noemenswaardig is dat de rechtbank bij de strafoplegging het (oude) strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden van de onderneming in strafverzwarende zin heeft betrokken.
Strafmotivering
Als te doen gebruikelijk, heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf het strafblad bekeken van de verdachte onderneming. Hieruit bleek dat er in de laatste vijf jaren geen veroordeling(en) had(den) plaatsgevonden. Afgezien van enkele uitzonderingen, wordt in principe vijf jaren teruggekeken. In dit geval overweegt de rechtbank echter ook dat de verdachte onderneming in 2002 eerder is veroordeeld in het kader van een dodelijk bedrijfsongeval. Deze veroordeling heeft er in de visie van de rechtbank kennelijk niet toe geleid dat de verdachte onderneming de veiligheidsvoorschriften nauwkeuriger is gaan naleven.
Naast het strafrechtelijke verleden heeft de rechtbank ook het bestuursrechtelijke verleden van de verdachte onderneming bij de strafoplegging betrokken. Aan de verdachte onderneming is namelijk al vijf keer (te weten tweemaal in 2001, tweemaal in 2003 en eenmaal in 2018) een boete opgelegd door de Nederlandse Arbeidsinspectie, vanwege het overtreden van voorschriften ter voorkoming van valgevaar.
Zorgplicht burgemeester bij sluiting woning – Remko Wijling
Relevantie
Uit artikel 2 EVRM volgt – kort gezegd – van de positieve verplichting van de Staat of lagere overheden om geschikte stappen te zetten om het recht op leven van individuen te beschermen (een zorgplicht). Het sluiten van een woning door een burgemeester bij noodbevel ex artikel 175 Gemeentewet in het geval van een ernstig incident – zoals een explosie – is volgens de Afdeling een geschikte stap als bedoeld in artikel 2 EVRM, ook als hierdoor het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ex artikel 8 EVRM van de bewoners van de woning wordt beperkt.
Zorgplicht
De zorgplicht van (i.c.) een burgemeester strekt zich bij een sluiting van een woning bij wijze van noodbevel echter niet alleen uit tot de bescherming van het algemeen belang en het recht op leven van de bewoners, omwonenden en andere passanten in verband met een ernstig incident. Volgens de uitspraak van 3 april 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam volgt uit de zorgplicht die dan op een burgemeester rust en het evenredigheidsbeginsel ook dat aan de bewoners van de woning de nodige zorg en begeleiding na de sluiting wordt geboden.
Bij de invulling van deze zorgplicht – en hetgeen concreet van een burgemeester wordt verwacht – lijkt de voorzieningenrechter zwaarwegend belang te hechten aan de persoonlijke situatie van de bewoners en de vraag of hen een verwijt treft. Omdat in dit geval niet gebleken was van verwijtbaarheid en – op zijn minst – sprake was van een kwetsbare situatie had de burgemeester zich actief op dienen te stellen en mocht hij er niet van uit gaan dat de bewoners zich wel weten te redden. Alhoewel de sluiting zelf standhoudt – want sprake van een ernstig incident – wordt toch een voorziening uitgesproken die inhoudt dat de burgemeester aan de bewoners passende opvang moet bieden en spullen uit de woningen kunnen worden gehaald.
Dat op een burgemeester een bepaalde zorgplicht rust jegens de bewoners van een gesloten woning is niet nieuw (zie bijvoorbeeld de uitspraak in ECLI:NL:RBMNE:2023:1316). De burgemeester van Rotterdam had dus op zichzelf kunnen weten dat hij meer had moeten doen dan het enkel doorverwijzen naar Vraagwijzer. Wel roept deze uitspraak van de voorzieningenrechter de vraag op hoe ver de zorgplicht van een burgemeester nu exact reikt en in hoeverre bijvoorbeeld verwijtbaarheid van de bewoners een rol mag spelen. De sluiting is immers op het pand gericht, en niet op de bewoners. Moet verder gelet op de toch redelijk verstrekkende voorziening in een besluit tot sluiting uitdrukkelijk opvang worden aangeboden of worden geweigerd om te voldoen aan de zorgplicht en maakt dit onderdeel uit van het sluitingsbesluit? De tijd zal het leren, maar dat het zaak is om de situatie van de bewoners goed in kaart te brengen en een burgemeester daar waar nodig actief dient te handelen stat wat mij betreft wel vast.
Aanwijzing handhaving Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidstijdenwet – Frank van Ardenne
Per 1 april is er een nieuwe ‘Aanwijzing handhaving arbeidsomstandighedenwet en arbeidstijdenwet’ in werking getreden. De aanwijzing stelt regels voor de vervolging van verdachten die de strafrechtelijke bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), de Arbeidstijdenwet (Atw) en/of het Besluit risico zware ongevallen 2015 (Brzo) hebben overtreden. De aanwijzing geeft aan dat in bepaalde gevallen altijd stafrechtelijk onderzoek is aangewezen. Bij de te handhaven overtredingen van de Arbowet is in andere gevallen de inzet van strafrechtelijke middelen afhankelijk van enerzijds het gedrag van de overtreder en anderzijds de (mogelijke) gevolgen van de overtreding.
Bij twijfel, wees voorzichtig! Overheidsaansprakelijkheid bij onjuiste informatieverschaffing – Olga de Vries
Relevantie
De maatstaf voor overheidsaansprakelijkheid bij onjuiste informatieverschaffing is vervat in het arrest Den Bosch/Van Zoggel. Deze maatstaf komt erop neer dat indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste informatie is gegeven, sprake kan zijn van onrechtmatig handelen als deze informatie onjuist of onvolledig is en de belanghebbende daardoor op het verkeerde been is gezet. In het arrest van 14 maart 2023 wordt deze maatstaf door gerechtshof ’s-Hertogenbosch toegepast.
Toepassing
In dit geval was sprake van een voorgenomen verkoop van panden onder het voorbehoud dat een omgevingsvergunning zou worden verleend. Na ontvangst van het initiatiefplan zijn binnen de gemeente twijfels gerezen over de vraag of de vergunning verleend zou kunnen worden. Zo zou het beleid over de toepassing van de Wet Bibob gewijzigd worden waardoor de zogenoemde Bibob-toets eerder in het vergunningstraject plaats zou vinden en ook op de vorige eigenaar zou zien.
Omdat de gemeente naar aanleiding van een eerder Bibob-onderzoek vermoedde dat deze beleidswijziging de vergunningverlening in de weg zou staan, heeft de gemeente de kopers uitgenodigd voor een overleg waarin zij hierover zijn geïnformeerd. Naar aanleiding van dit gesprek hebben kopers afgezien van de koop. De gemeente is echter op deze mededeling teruggekomen omdat deze onjuist was.
Het hof rekent de onjuiste informatieverschaffing toe aan de gemeente. Daartoe overweegt het hof dat de gedragingen van de ambtenaren in het maatschappelijke verkeer hebben te gelden als gedragingen van de gemeente nu zij waren belast met behandeling van het initiatiefplan. Tevens is van belang dat de ambtenaren de informatie uit eigener beweging hebben verschaft in een speciaal daartoe georganiseerd overleg. Daarbij betrekt het hof dat de ambtenaren niet zonder meer mochten vertrouwen op de juistheid van de gegevens waar zij hun informatie op hadden gebaseerd nu het slechts ging om een ambtelijk voornemen tot beleidswijziging en de eerdere Bibob-toets niet de daaruit door hen getrokken conclusie rechtvaardigde. Het causaal verband acht het hof gegeven omdat aannemelijk is dat de verkoop wel doorgegaan zou zijn als de onjuiste informatie niet door de gemeente zou zijn verstrekt. Tot slot leidt een belangenafweging niet tot een andere uitkomst gelet op de stelligheid en ondubbelzinnigheid van de uitlatingen van de ambtenaren.
Het voorgaande herinnert eraan dat ambtenaren voorzichtig dienen te zijn bij het verschaffen van informatie. Bij enige mate van onzekerheid dienen uitlatingen – ook bij vooroverleg en initiatiefplannen – voorzichtig geformuleerd te worden en een voorlopig karakter te hebben. Dit voorkomt aansprakelijkheid als de informatie toch onjuist blijkt te zijn terwijl belanghebbenden wel op basis van die informatie hebben gehandeld.
Eigen wetenschap niet nodig voor ontstaan sluitingsbevoegdheid – Remko Wijling
Relevantie
Is voor een sluiting van een pand op grond van artikel 13b Opiumwet vanwege – kort gezegd – strafbare voorbereidingshandelingen vereist dat een aangeschreven persoon zelf wetenschap of een ernstig vermoeden had dat de in het pand aanwezige stoffen of voorwerpen bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs? Anders dan de rechtbank Rotterdam komt de Afdeling in een uitspraak van 29 maart jl. tot het oordeel dat dit niet noodzakelijk is voor het ontstaan van de sluitingsbevoegdheid.
Samenvatting
Het is voldoende als een burgemeester op basis van de feitelijke situatie voldoende aannemelijk maakt dat er in het pand voorwerpen of stoffen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd waren voor drugshandel. De vraag of een persoon zelf wetenschap had of verwijtbaar heeft gehandeld komt eerst bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting in beeld.
Kort en goed is het dus voldoende als uit een bestuurlijke rapportage volgt i) welke feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld stoffen en voorwerpen, inrichting pand en informatie op de website van een winkel) zijn geconstateerd en ii) waarom die feiten en omstandigheden leiden tot de wetenschap of het vermoeden dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor drugshandel.
In deze specifieke zaak zijn – naast grote hoeveelheden versnijdingsmiddel en gripszakjes – ook een groot aantal vitrines met geldtelmachines, versnijdingsmiddel en verpakkingen levensmiddelen met verborgen ruimtes aangetroffen. Met deze constateringen heeft de burgemeester voldaan aan de op hem rustende bewijslast en kon tot een sluiting van het pand ex artikel 13b Opiumwet worden overgegaan. De Afdeling komt vervolgens tot het oordeel dat de sluiting ook overigens noodzakelijk en evenredig was waarbij weer een groot belang wordt gehecht aan de hoeveelheid aangetroffen goederen.
Openbaar Ministerie toch ontvankelijk, hof Den Haag vernietigt vonnis rechtbank – Laura Hinrichs
Relevantie
Alhoewel het niet vaak gebeurt, kan een burgemeester een (bedrijfs)pand ook bij bevel sluiten als bedoeld in artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet. Wel gelden dan voorwaarden, namelijk dat de sluiting dient ter bescherming van de openbare orde en gezondheid en dat sprake is van onverwijlde spoed. Of voldaan wordt aan deze voorwaarden wordt – in beginsel – terughoudend getoetst door de rechter. Is van een dergelijke situatie ook sprake als nog geen concreet incident bij een pand heeft plaatsgevonden, maar wel sprake is van incidenten bij andere panden van dezelfde eigenaar in andere gemeenten? De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg komt in een vonnis van 14 april 2023 tot het voorlopige oordeel dat ook dan tot een onmiddellijke sluiting kan worden overgegaan van (i.c.) een pand in Roermond op grond van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet.
Samenvatting
Uit de (overigens geheime) bestuurlijke rapportage volgt dat het aannemelijk is dat ook ten aanzien van het pand in Roermond incidenten zullen plaatsvinden. Daarmee is gegeven dat een bevel tot sluiting strekt tot bescherming van de openbare orde en gezondheid, ook al is nog geen sprake van een concreet incident.
Wel stelt de voorzieningenrechter dat een sluiting niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk is. Daarbij geeft de voorzieningenrechter ook een doorkijkje naar de beoordeling van een eventuele verlenging van de sluiting. De voorzieningenrechter geeft aan dat dan uitdrukkelijk aan de subsidiariteit en proportionaliteit zal worden getoetst. Of een verlengde sluiting de toets der kritiek kan doorstaan is dan ook onzeker.
Tot slot valt het – op zichzelf begrijpelijke – argument van de pandeigenaar op, namelijk dat het besluit (mogelijk door concurrenten) is uitgelokt omdat het bijna zeker is dat een pand na een incident wordt gesloten. De voorzieningenrechter overweegt wat mij betreft terecht dat dit niet afdoet aan het gevaar voor bezoekers en omwonenden als een incident zou plaatsvinden.
Aanvullende RI&E – Frank van Ardenne
De Aanvullende Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (ARIE) is een regeling in het Arbeidsomstandighedenbesluit. De ARIE-regeling geldt voor bedrijven met vergelijkbare risico’s als bedrijven die onder het gezondheid Brzo 2015 vallen: bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.
Als er bij ARIE-bedrijven iets mis gaat, kan dat grote gevolgen hebben voor de gezondheid en veiligheid van werknemers. Om ook bij deze bedrijven zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te voorkomen of de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken, gelden voor hen in grote lijnen dezelfde regels als voor bedrijven die onder het Brzo 2015 vallen. Deze bedrijven zijn verplicht om periodiek een ARIE uit te voeren.
Vanaf 1 januari 2023 is een herziene ARIE-regeling van kracht.
Centrale Raad gaat om; met pinopnames in casino kan bijstand worden vastgesteld – Remko Wijling
Relevantie
Na de rechtbank Rotterdam is ook de Centrale Raad van oordeel dat een bijstandsgerechtigde aan de hand van pinopnames in een casino (of andere instelling) het recht op bijstand aannemelijk kan maken. Een bijstandsgerechtigde wordt dus niet langer met een herziening en terugvordering van het volledige recht op bijstand geconfronteerd. Hieronder zet ik stapsgewijs uiteen wat deze uitspraak inhoudt voor de praktijk.
Betekenis uitspraak
i) Uitgangspunt is en blijft dat het niet melden van gokactiviteiten een schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Pw inhoudt en dus tot herziening en terugvordering van het recht op bijstand moet worden overgegaan.
ii) De Centrale Raad stelt vervolgens dat als het recht op bijstand vanwege de schending van de inlichtingenplicht niet precies kan worden vastgesteld, dit schattenderwijs moet gebeuren als dit mogelijk is. Specifiek in het geval van gokactiviteiten, stelt de Centrale Raad dat het een betrokkene echter vrijwel aan mogelijkheden ontbreekt om de gegevens bij te houden die nodig zijn voor een betrouwbare schatting. Dergelijke inkomsten zijn dus niet schattenderwijs vast te stellen, aldus de Centrale Raad.
iii) De Centrale Raad stelt echter dat het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld aan de hand van pinopnames in een gokinstelling. Met deze opnames kan de omvang van de verrichte gokactiviteiten en de daarmee verkregen bedragen aannemelijk worden gemaakt. Meer concreet zullen de met gokken ontvangen bedragen gemiddeld genomen niet hoger zijn dan 100% van de ingelegde bedragen. Dit gegeven rechtvaardigt de vooronderstelling dat in het individuele geval de inkomsten uit gokactiviteiten in een gokinstelling – ongeacht welk gokspel is gespeeld– gelijk zijn aan de ingelegde bedragen. Het is vervolgens aan een van beide partijen om tegenbewijs te leveren waaruit volgt dat de bedragen juist wel of niet hoger zijn dan 100% van de ingelegde bedragen.
Gevolgen uitspraak
Wat betekent dit nu voor de praktijk? In het geval van gokactiviteiten, kan het recht op bijstand schattenderwijs worden vastgesteld aan de hand van de pinopnames in een gokinstelling. De bankafschriften zijn dan van groot belang, en dienen te worden aangeleverd. De inkomsten zijn gelijk aan de inleg (pinopname). Is er daarnaast bewijs voorhanden waaruit volgt van hogere inkomsten dan dient dit te leiden tot een bijstelling. Hetzelfde geldt voor door de bijstandsgerechtigde zelf aan te dragen feiten en omstandigheden waaruit van lagere inkomsten volgt. Tot slot zal dit niet alleen voor nieuwe zaken gelden, maar ook voor lopende procedures waarin dit speelt en dient daarbij rekening te worden gehouden met proceskostenveroordelingen.
Recente veroordelingen n.a.v. bedrijfsongevallen tonen wederom belang strikte naleving Arbowetgeving – Laura Hinrichs
Relevantie
De veiligheid op bouwplaatsen staat de laatste tijd (extra) onder de aandacht. Eerder werd door ons al opgemerkt dat de Nederlandse Arbeidsinspectie veelvuldig bouwplaatsen heeft stilgelegd wegens een ernstig gevaar voor personen. Ook zijn (vrij) recent zowel de ‘Aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie’ als de ‘Aanwijzing handhaving Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidstijdenwet’ in werking getreden.
Het is voor ondernemingen van belang kennis te hebben van de verplichtingen die voor hen uit de Arbowetgeving voortvloeien. Dit belang wordt weer eens onderschreven door twee vonnissen die gisteren, 6 april 2023, gepubliceerd zijn.
Samenvattingen
In het eerste vonnis overweegt de rechtbank Rotterdam dat de rechtspersoon heeft nagelaten een adequaat veiligheidsbeleid te voeren en concrete veiligheidsmaatregelen te treffen. Door deze nalatigheid is uiteindelijk een medewerker komen te overlijden. De rechtspersoon heeft daarmee in strijd met artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld. Aan de rechtspersoon wordt een voorwaardelijke boete van EUR 50.000,–, met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Ook dient de rechtspersoon een schadevergoeding te betalen aan de nabestaanden.
In het tweede vonnis komt de rechtbank Overijssel eveneens in het kader van een bedrijfsongeval tot een veroordeling van een rechtspersoon wegens het schenden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtspersoon wordt verweten niet voldoende zorg te hebben getracht dat op een adequate wijze werd gewerkt en dat de betrokken medewerkers voldoende werden geïnstrueerd. Aan deze rechtspersoon is een geldboete van EUR 60.000,–, waarvan EUR 30.000,– voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar opgelegd.
Daarnaast kwam op 6 april 2023 ook een persbericht van het Openbaar Ministerie naar buiten in het kader van een buitengerechtelijke afdoening. Uit dit persbericht volgt dat aan een rechtspersoon een geldboete van EUR 40.000,– is opgelegd wegens een dodelijk bedrijfsongeval.
Conclusie
Kortom, voor de werknemer en de onderneming is het van groot belang dat voldaan wordt aan alle vereisten die de Arbowetgeving stelt op het gebied van de veiligheid. Een veilige werkomgeving is meer dan alleen een papieren aangelegenheid, zo blijkt uit onze praktijk. Wilt u meer weten over de Arbowetgeving en de verplichtingen die hieruit voortvloeien? Neem dan contact met ons op.
Permanent cameratoezicht Tata Steel niet onrechtmatig – Remko Wijling
Relevantie
Handelt de Omgevingsdienst onrechtmatig door in het kader van het te houden toezicht op Tata Steel gebruik te maken van permanent cameratoezicht? Met deze vraag zag de civiele rechter zich in kort geding van 26 april 2023 geconfronteerd. Het antwoord van de rechtbank was dat van onrechtmatig handelen geen sprake is. Deze bijdrage laat geen ruimte om alle aspecten van dit vonnis te bespreken, maar is beperkt tot de vraag of artikel 5:18 van de Awb voldoende grondslag biedt voor de gekozen wijze van cameratoezicht. Deze vraag is ook van belang voor de vraag of voldaan is aan artikel 6 van de AVG.
Wat was er aan de hand?
Al langer bestaan zorgen bij omwonenden over de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata Steel. De Omgevingsdienst heeft in het kader van het te houden toezicht een vaste camera geïnstalleerd buiten het terrein van Tata Steel. Deze camera filmt de locatie waar mogelijke overtredingen voorkomen. Daarbij heeft de Omgevingsdienst een kader opgesteld over hoe te handelen bij het live of achteraf constateren van zwarte rook en daarmee mogelijk een overtreding. De camera is niet op personen gericht en uit het vonnis leid ik af dat het onaannemelijk is dat personen worden herkend gelet op de instellingen van de camera. Wel kan beeldmateriaal sporen van hun aanwezigheid bevatten. Hoe komt de rechtbank nu tot het oordeel dat artikel 5:18 van de Awb voldoende grondslag voor deze vorm van toezicht biedt?
De rechtbank oordeelt dat artikel 5:18 van de Awb een open stelsel bevat en techniek neutraal is geformuleerd. Immers, in 1996 viel de huidige stand van de techniek niet te voorzien. De evenredigheid ex artikel 5:13 van de Awb dient als begrenzing. De rechtbank kiest gelet hierop voor een pragmatische insteek en gaat aan de hand van doel en strekking van de regeling na of het gebruik van cameratoezicht ter ondersteuning van bevoegdheidsuitoefening past in het stelsel van de Awb en aansluit bij de daarin wel uitdrukkelijk geregelde uitoefening. De rechtbank stelt daarbij de effectiviteit van toezicht voorop.
Aan de hand van deze benadering oordeelt de rechtbank dat de gekozen wijze van cameratoezicht effectief en evenredig is. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet in geschil is dat het alternatief – permanent fysiek toezicht en dit vastleggen met foto of film – toelaatbaar is. Tot slot passeert de rechtbank het beroep op rechtspraak van de CRvB en Afdeling waaruit volgt dat voor permanent cameratoezicht (of een peilbaken) een specifieke wettelijke grondslag nodig is. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van op een persoon gericht toezicht maar van toezicht dat niet op een persoon of persoonsgegevens is gericht en dit ook probeert te voorkomen.
Slotopmerking
Kort en goed past de rechtbank een toets naar noodzaak en evenredigheid toe. Dit lijkt mij in kort geding een juiste benadering. Als de noodzaak niet ter discussie staat, moet een toezichthouder in staat worden gesteld effectief toezicht te houden mits de nodige waarborgen in acht worden genomen.