Relevantie
De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland oordeelt in een uitspraak van 30 mei 2023 met enkele (zeer) principiële overwegingen dat de Interim Omgevingsverordening (Verordening) van de provincie Utrecht geen basis biedt voor handhavend optreden tegen omgekeerde vlaggen.
Samenvatting
De voorzieningenrechter neemt als uitgangspunt dat het plaatsen van een omgekeerde vlag moet worden aangemerkt als het uiten van een mening en daarmee van een grondrecht dat wordt beschermd door artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 EVRM.
Vanuit dit uitgangspunt beoordeelt de voorzieningenrechter of de Verordening en meer specifiek het daarin opgenomen vlagverbod een basis vindt in een wet in formele zin. Kort en goed oordeelt de voorzieningenrechter dat dit niet het geval is. De Wet natuurbescherming geeft als basis van de Verordening namelijk geen bevoegdheid aan de provincie tot het instellen van een verbodsstelsel met het oog op bescherming van waardevolle landschappen dat zich rechtstreeks richt tot de burger. De verbodsbepaling in de Verordening kan volgens de voorzieningenrechter dan alleen zijn gebaseerd op de autonome verordende bevoegdheid ex artikel 145 van de Provinciewet.
Omdat sprake is van regeling van de provincie – en daarmee van een lagere overheid – mag de voorzieningenrechter het verbod vervolgens aan artikel 7 van de Grondwet toetsen en is geen sprake van een toetsingsverbod. Deze toetsing voert de voorzieningenrechter ook uit met als eindoordeel dat het vlagverbod – voor zover dit ziet op het uiten van een mening – in strijd komt met artikel 7 van de Grondwet. De reikwijdte van het vlagverbod is namelijk zo ruim geformuleerd dat het voeren een vlag als zelfstandig uitingsmiddel (bijna) volledig onmogelijk is. De uitzonderingen op het verbod maken dit niet anders, omdat die nog steeds (bijna) geen ruimte laten.
Alhoewel het vlagverbod dus al sneuvelt wegens strijd met artikel 7 van de Grondwet, gaat de voorzieningenrechter ook in op de verhouding tot artikel 10 EVRM. Ook bij de toets aan dit artikel toont de voorzieningenrechter zich zeer kritisch en vraagt zich onder meer (terecht) af wat de noodzaak is voor het verbod en het handhavend optreden gelet op daarmee gediende belangen. De door de provincie gestelde vrees voor wanordelijkheden deelt de voorzieningenrechter in ieder geval niet. De vlaggen hangen al geruime tijd zonder enig incident.
Tot slot is – alhoewel sprake is van een voorlopig oordeel – de voorzieningenrechter opvallend resoluut in zijn oordeel. Mocht in de bezwaarprocedure toch anders worden geoordeeld door de provincie, dan duurt de schorsing tot het aflopen van de beroepstermijn of totdat uitspraak op een eventueel beroep is gedaan.