Inwerkingtreding ‘aanwijzing zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek’

Inwerkingtreding ‘aanwijzing zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek’

Op 1 januari 2025 is de Aanwijzing zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek (“Aanwijzing”) in werking getreden. Deze Aanwijzing gaat over de kaders en voorwaarden voor zelfmelden en medewerking aan een strafrechtelijk onderzoek naar (signalen van) mogelijke strafbare feiten gepleegd binnen de sfeer van een rechtspersoon.

Doel Aanwijzing
Met deze Aanwijzing verschaft het Openbaar Ministerie (“OM”) duidelijkheid over de mogelijke voordelen van een zelfmelding en/of een medewerking en/of een zelfonderzoek voor een rechtspersoon die mogelijk strafbare feiten heeft gepleegd. Een rechtspersoon kan in aanmerking komen voor een korting van in totaal maximaal 50% (25% voor zelfmelden en 25% na volledige medewerking) op een eis ter zitting van een geldboete, een geldboetecomponent in een transactie of een geldboete in een strafbeschikking die het OM zonder die zelfmelding en/of medewerking zou eisen of opleggen voor die feiten.

Aan deze zelfmelding en medewerking zijn in de Aanwijzing voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zorgen ervoor dat de zelfmelding en de medewerking daadwerkelijk bruikbaar zijn voor het OM.

Zelfmelden, medewerking en zelfonderzoek: wat houdt het in?
Het zelfonderzoek is een redelijk nieuw fenomeen in de Nederlandse strafrechtpraktijk. Een rechtspersoon kan naast het strafrechtelijke onderzoek door het OM voorafgaand, tijdens dan wel direct volgend op een zelfmelding een zelfonderzoek (laten) uitvoeren naar (signalen van) mogelijk betrokkenheid van die rechtspersoon bij strafbare feiten. De Aanwijzing formuleert een aantal voorwaarden waaraan een dergelijk zelfonderzoek moet voldoen en is van belang voor particuliere onderzoekers en ondernemingen die een zelfonderzoek overwegen, omdat wetgeving (behoudens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus) nog ontbreekt.

Medewerking aan een strafrechtelijk onderzoek kan omvatten dat zelfonderzoek wordt uitgevoerd en de (bron)documenten ter beschikking worden gesteld aan de opsporingsdienst en het OM.

In een zelfonderzoek kunnen de onderzoekers gebruikmaken van bijvoorbeeld interne documenten, mailwisselingen en interviews met werknemers van de rechtspersoon. Een dergelijk interview kan ook afgenomen worden met een betrokkene (de correcte term voor een ‘verdachte’ binnen een zelfonderzoek) bij een mogelijk strafbaar feit.

Na een zelfonderzoek kan een zelfmelding volgen. De strafbare feiten moeten volgens de Aanwijzing vrijwillig, volledig en tijdig op een duidelijke en gestructureerde wijze schriftelijk gemeld worden bij de rechercheofficier van justitie van het verantwoordelijke Parket. Verder moeten de beschikbare gegevens en (bron)documenten op het moment van de melding overhandigd worden.

Wat valt op ten aanzien van de onderneming?
Voor ondernemingen is het goed om alert te zijn op interne signalen dat mogelijk sprake is van een strafbaar feit. Zo nodig kan een zelfonderzoek in gang worden gezet. Medewerking aan het onderzoek van het OM door middel van een zelfonderzoek kan immers, zoals de Aanwijzing laat zien, positieve gevolgen hebben voor de hoogte van een eventuele geldboete die wordt geëist ter zitting of die onderdeel is van een strafbeschikking of transactie. Het is aan te raden om de voorwaarden uit de Aanwijzing te raadplegen alvorens van start te gaan met een zelfonderzoek en om een raadsman te contacteren.

Wat valt op ten aanzien van een eventuele betrokkene?
Verder kan deze Aanwijzing ook betekenis hebben ten aanzien van de positie van een eventuele betrokkene. Werknemers dienen in de regel mee te werken aan een interview binnen een zelfonderzoek. Er bestaan namelijk mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties als zij dit niet doen. Slechts één voorwaarde is gewijd aan de positie van de betrokkene. Het OM onderzoekt namelijk of het zelfonderzoek zodanig is uitgevoerd dat de grondigheid en betrouwbaarheid van het zelfonderzoek afdoende is gewaarborgd en dat de deugdelijkheid van de gebruikte bronnen kan worden vastgesteld. Hierbij weegt het OM onder meer mee in hoeverre de betrokkenen in een zelfonderzoek vrij zijn geweest om hun positie te bepalen en desgewenst juridische bijstand hebben kunnen inroepen.

Het is echter de vraag wat de vrije positiebepaling precies inhoudt. Gaat dit zo ver dat een dreigend ontslag in het geval van zwijgen bij een interview ertoe leidt dat de betrokkene niet meer vrij is geweest om zijn positie te bepalen? En leidt dit er vervolgens toe dat de tweede 25% voor medewerking niet wordt toegepast door het OM?