In 2018 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag de strafzaken behandeld tegen Sterigenics (een onderneming in Zoetermeer gespecialiseerd in het steriliseren van medische apparatuur en kleding) en de gemeente Zoetermeer. Sterigenics en twee leidinggevenden zijn op 20 februari 2018 door de rechtbank vrijgesproken van het opzettelijk nalaten maatregelen te nemen tegen het lozen van Ethyleenoxide. Wel hebben zij in strijd met de vergunning gehandeld. Maar daarvoor waren zij volgens de rechtbank niet strafbaar. Voor het niet handhaven van de vergunningsvoorschriften kon de gemeente Zoetermeer zelf niet strafrechtelijk worden vervolgd.
Tegen die uitspraken is het OM in hoger beroep gegaan. De eerste zittingsdag in deze hoger beroepsprocedure vindt op 12 februari 2024 plaats. Cruciaal in deze strafzaak is de vraag of de gemeente strafrechtelijk vervolgd kan worden dan wel strafrechtelijke immuniteit heeft. In de Gemeentestem (Gst. 2018/45) schreven Robert Crince le Roy en Remko Wijling in 2018 het artikel ‘Recht op strafvervolging van de overheid?’ en de onderstaande beschouwing in onze nieuwsbrief die nog steeds actueel blijkt.
“In de afgelopen jaren hebben in Nederland enkele ernstige incidenten plaatsgehad waarbij de (gemeentelijke) overheid directe betrokkenheid had. Enkele voorbeelden van deze incidenten betreffen het ongeval met een monstertruck te Haaksbergen, het kraanongeval te Alphen aan de Rijn of (recent) de zaak Sterigenics te Zoetermeer. Deze incidenten hebben als gemene deler dat de betreffende overheid toestemming had verleend voor een activiteit, maar uiteindelijk (mede) door nalatigheid van dezelfde overheid toch letsel of schade ontstond als gevolg van deze activiteit. Logischerwijs stond vervolgens in de nasleep van deze incidenten het handelen of nalaten van de overheid als bevoegd gezag en als toezichthouder uitdrukkelijk ter discussie. Op het moment dat ook de strafrechter gaat oordelen en in dit verband (mede) wordt gewezen op de vastgestelde onrechtmatigheid van een besluit, dan wel het vastgestelde onrechtmatig nalaten of feitelijk handelen van een overheid, treedt het leerstuk van de strafrechtelijke immuniteit van overheden in werking. Het hebben van strafrechtelijke immuniteit houdt kort gezegd in dat een persoon of entiteit is gevrijwaard van strafvervolging door de overheid. Indien een beroep op dit leerstuk slaagt, komt een rechter niet toe aan de beoordeling van de strafbaarheid van de gedraging van die overheid. Ten aanzien van de Staat geldt als hoofdregel dat de Staat als drager van openbaar gezag en behartiger van het algemene belang een algemene en ongeclausuleerde vervolgingsuitsluitingsgrond toekomt. Ten aanzien van lagere overheden ligt dit genuanceerder. Volgens de Hoge Raad komt aan die overheden die openbaar lichaam zijn in de zin van artikel 7 van de Grondwet strafrechtelijke immuniteit toe, voor zover zij handelen in het kader van een aan hen opgedragen exclusieve bestuurstaak. Uit verschillende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit echter de eis voort dat overheden strafrechtelijk moeten kunnen worden aangesproken, indien een inbreuk is gemaakt op het recht op leven (artikel 2 EVRM) of het recht op eigendom (artikel 1, eerste protocol, EVRM). De strafrechtelijke immuniteitsregel zou dan moeten worden doorbroken. De auteurs zijn van oordeel dat de manier waarop in de Nederlandse rechtspraktijk thans met de strafrechtelijke immuniteit van overheden wordt omgegaan niet ‘EVRM-proof’ is en vinden een herijking van het leerstuk op zijn plaats.”
Wij blijven deze strafzaak uiteraard volgen. Op de website van de rechtspraak kan een korte samenvatting over deze zaak worden geraadpleegd.