Bewijslast bij schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming

Bewijslast bij schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming

Relevantie
Bij schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming ligt de bewijslast van de schade, de omvang daarvan en het oorzakelijk verband in beginsel bij degene die stelt dat hij schade heeft geleden. Dit oorzakelijke verband (condicio sine qua non) wordt vastgesteld door het maken van een vergelijking tussen de feitelijke situatie (met onrechtmatig besluit) en de hypothetische situatie (zonder onrechtmatig besluit). In de uitspraak van 28 juni 2023 van de Afdeling wordt ingegaan op de bewijslast die in dat verband op verzoeker rust.

Wat was er aan de hand?
In juni 2016 zijn de aanvragen van appellant voor exploitatievergunningen passagiersvervoer voor vaartuigen afgewezen. Na ongegrondverklaring van de bezwaren, is door rechtbank Amsterdam geoordeeld dat deze besluitvorming onrechtmatig was. Vervolgens zijn in november 2017 alsnog de exploitatievergunningen aan appellant verleend.

Appellant heeft vervolgens verzocht om schadevergoeding vanwege onrechtmatige besluitvorming als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Deze schade zou bestaan uit gemiste omzet uit de exploitatie van de vaartuigen voor de periode juni 2016 tot november 2017.

De vaartuigen die appellant wenste te exploiteren bestonden echter nog niet ten tijde van het nemen van de onrechtmatige besluiten. Desondanks stelt appellant dat hij over voldoende financiering had kunnen beschikken om de vaartuigen tijdig te bouwen en in gebruik te nemen. Ter onderbouwing daarvan heeft appellant onder meer schriftelijke verklaringen uit 2021 van vader en vrienden overgelegd waaruit volgt dat zij bereid waren geld te lenen aan appellant. Ook zou de bank bereid zijn geweest om te financieren en had het vaartuig met de omzet van vijf andere vaartuigen gefinancierd kunnen worden.

Ondanks deze bewijzen, achten zowel de rechtbank Amsterdam als de Afdeling het oorzakelijke verband tussen de onrechtmatige besluiten en de gestelde schade niet op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk gemaakt. Onvoldoende is namelijk aannemelijk gemaakt dat in de hypothetische situatie waarin de exploitatievergunningen direct zouden zijn verleend, appellant de vaartuigen tijdig had kunnen financieren en in gebruik had kunnen nemen. Voor wat betreft de schriftelijke verklaringen acht de Afdeling het van belang dat deze pas in 2021 zijn opgesteld en niet afkomstig zijn van een objectieve en onpartijdige bron. De overgelegde algemene financiële informatie is ook onvoldoende nu een verklaring van een bank – waaruit financieringsbereidheid in 2016 volgt – mist. Ook wordt het niet aannemelijk geacht dat appellant de vaartuigen uit omzet had kunnen financieren nu deze een stuk lager lag dan de kostprijs van de vaartuigen. Appellant heeft ondanks de onrechtmatige besluitvorming dan ook geen recht op schadevergoeding.

De uitspraak bevestigt dat de bewijslast die op een verzoeker om schadevergoeding rust, zwaar is. Onderbouwing door objectieve en verifieerbare gegevens is daarbij het uitgangspunt.