Beoordelingskader bij huisvestingsverordening-problematiek

Beoordelingskader bij huisvestingsverordening-problematiek

Op grond van de Huisvestingswet 2014 (Hvw) zijn gemeenten bevoegd om in een Huisvestingsverordening (Hv) een vergunningplicht in het leven te roepen voor het wijzigen van woningen. Door de Afdeling is eerder overwogen dat met deze vergunningplicht wordt voorkomen dat de schaarste op de woningmarkt door verandering in de woonruimtevoorraad zal toenemen (ECLI:NL:RVS:2020:1157). In dat geval dient aangetoond te worden dat er een zodanige schaarste bestaat aan zelfstandige koopwoningen in bepaalde segmenten dat de vergunningplicht voor deze segmenten een noodzakelijk en geschikt middel is om de onevenwichtige en onevenredige effecten van deze schaarste te bestrijden. Het is aan de gemeenten zelf om de segmenten te bepalen. Den Haag heeft in haar Hv een vergunningplicht opgenomen voor alle segmenten en alle wijken en in de uitspraak van 28 augustus 2024 wordt deze vergunningplicht exceptief getoetst. Hoewel deze uitspraak er één van velen is in het kader van de Hv-problematiek, is deze het signaleren waard gelet op het algemeen beoordelingskader dat geschetst wordt.

Door de Afdeling wordt namelijk eerst het toetsingskader van de exceptieve toetsing uiteen gezet. Vervolgens wordt beoordeeld of de vergunningplicht in strijd is met de Hvw, omdat de noodzaak onvoldoende (objectief) onderbouwd zou zijn. Geconcludeerd wordt dat dit niet het geval is op basis van een eerst in hoger beroep overlegde notitie waaruit een objectieve onderbouwing voor alle segmenten volgt. Deze notitie kan de Afdeling bij de beoordeling betrekken, omdat het college in (hoger)beroep alsnog mag onderbouwen waarom de toegepaste bepaling rechtmatig is indien deze onderbouwing in lijn is met de bepaling en het standpunt van – in dit geval – de raad weergeeft.

Vervolgens beoordeelt de Afdeling of het college gehouden was nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. Deze beoordeling staat los van de exceptieve toets omdat uit het enkele opnemen van een vergunningplicht niet volgt dat een vergunning ook moet worden verleend of geweigerd. In dit geval had het college de vergunningen afgewezen op grond van beleid dat later door de rechtbank onverbindend is verklaard. Omdat niet tegen dit oordeel is opgekomen, was het college gehouden om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. De volgende vraag die daarom beantwoord dient te worden is of het college daarbij de juiste Hv heeft toegepast. De Hv 2019 is namelijk maar liefst vijf keer gewijzigd voordat de Hv 2023 in werking trad. In de Hv 2023 is als overgangsrecht opgenomen dat de Hv 2019 van toepassing blijft op bezwaar- en beroepsprocedures die reeds waren gestart voordat de Hv 2023 in werking trad, mits dit gunstiger is voor bezwaarmaker. Nu de weigeringsgronden uit eerdere versies van de Hv 2019 gunstiger waren omdat daarin onder andere meer discretionaire bevoegdheden in waren opgenomen, diende het college uit te gaan van deze regelgeving. De beslissingen op bezwaar worden dan ook vernietigd.