Kantoorgenoot Remko Wijling heeft een noot geschreven bij de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024. In die uitspraak kwam de rechtbank met een nieuwe beoordelingslijn bij Wht-beroepen niet-tijdig beslissen, waarmee zij afweek van de principiële uitspraak van de ABRvS van vorig jaar zomer. De nieuwe lijn van de rechtbank – die onder meer een langere nadere beslistermijn en een lagere rechterlijke dwangsom inhoudt – was ingegeven door de recente, forsere overschrijding van de beslistermijnen in bezwaar en de omstandigheid dat inmiddels herhaalde beroepen niet-tijdig beslissen binnenkomen. Begin oktober besloot rechtbank Gelderland eveneens af te wijken van de ABRvS: zij vindt – anders dan de rechtbank Rotterdam – een nadere beslistermijn van 81 weken na het indienen van het bezwaar aangewezen (zie de uitspraak van 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6647). Daarna volgde rechtbank Overijssel (uitspraak van 10 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5225), die wéér andere termijnen hanteert dan de hiervoor genoemde rechtbanken. De overige rechtbanken lijken vooralsnog de ABRvS-lijn te volgen, zoals Midden-Nederland (zie RSV 2024/192). Maar die rechtbank heeft wel weer een afwijkende benadering bij de proceskostenvergoeding.
Al met al zijn er momenteel landelijk dus veel verschillen op dit terrein. Een link naar de noot is hier te vinden.