Relevantie
Net als in het strafrecht geldt ook in het bestuursrecht dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie alleen bestaat als deze bij wet in formele zin is toegekend. Artikel 5:4 van de Awb houdt hiermee de bestuursrechtelijke codificatie van het legaliteitsbeginsel in. Op basis van dit beginsel kwam de rechtbank Oost-Brabant tot het oordeel dat de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant-Noord niet bevoegd was om in maart 2020 – in het geval van een geopende sauna – naleving van de destijds geldende noodverordening af te dwingen door middel van een last onder dwangsom en spoedbestuursdwang.
Samenvatting
De rechtbank constateert dat in maart 2020 deze bevoegdheden nog niet aan de voorzitter waren toegekend door de wetgever. Dat de wetgever deze omissie kort daarna heeft gerepareerd en daarbij heeft aangegeven dat uit een redelijke lezing van de wet volgde dat ook in maart 2020 deze bevoegdheden al aan de voorzitter toekwamen, baat de voorzitter niet. Immers, zoals de rechtbank terecht overweegt, vereist het legaliteitsbeginsel dat de bevoegdheid tot oplegging van een bestuurlijke sanctie bij wet in formele zin wordt toegekend. Een redelijke lezing van de wet is dan niet genoeg, ook niet in een noodsituatie vanwege de uitbraak van Covid-19.
Nood breekt dus geen wet, aldus de rechtbank. Opvallend is daarbij dat dit probleem al werd gesignaleerd bij de behandeling van de Tijdelijke Wet Covid-19 Justitie en Veiligheid, zo volgt uit door de rechtbank geciteerde vragen van Kamerleden. De wetgever was dus gewaarschuwd. Bij de aangekondigde herziening van het staatsnoodrecht zijn deze bevoegdheidsperikelen wat mij betreft verder een uitdrukkelijk punt van aandacht, zowel gelet op het legaliteitsbeginsel als gelet op de mogelijkheden die er wel moeten zijn om handhavend op te treden in geval van nood.