De Wet Bibob en gegevensverwerking

De Wet Bibob en gegevensverwerking

Relevantie
Op 29 maart jl. deed de Afdeling uitspraak in het hoger beroep van een Coffeeshop te Beverwijk. Dit hoger beroep richtte zich tegen i) de intrekking van een exploitatievergunning op grond van de Wet Bibob en de APV en ii) de intrekking van een gedoogverklaring. Wat deze uitspraak lezenswaardig maakt, is dat de Afdeling zich uitlaat over de gegevensverwerking door RIEC-partners en verder enkele voor de praktijk relevante punten uitgebreid bespreekt.

Samenvatting
Een aantal punten die in uitspraak van de Afdeling opvallen:

i) De Afdeling bespreekt de vraag of sprake is van een (voldoende) wettelijke grondslag voor gegevensverstrekking en verwerking tussen RIEC-partners. De Afdeling oordeelt dat nog geen brede wettelijke grondslag bestaat voor verwerking en verstrekking van persoonsgegevens binnen alle partners van het RIEC. Voor de specifieke verstrekkingen waarin het in deze kwestie om gaat, verstrekkingen tussen de Belastingdienst, het Bureau en de burgemeester, bestond echter wel voldoende wettelijke grondslag. De Afdeling wijst hierbij op de AWR en de Wet Bibob waaruit van deze wettelijke grondslag volgt. Uit de AWR volgt daarbij weliswaar een verplichting voor de Belastingdienst om bepaalde gegevens geheim te houden, maar van dit verbod kan worden afgeweken bij regeling (i.c. het Regionaal Convenant van het RIEC);

ii) De Afdeling beoordeelt vervolgens eerst de B-grond. Omdat het gaat om de exploitatie van een coffeeshop moet het daarbij gaan om feiten die vallen buiten de grenzen van wat expliciet wordt gedoogd. Feiten die binnen deze grens vallen mogen niet worden meegenomen. Volgens de Afdeling kan de B-grond standhouden gelet op – onder meer – de grote hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen. Nu alleen de B-grond al voldoende is om tot intrekking over te gaan, komt de Afdeling niet meer toe aan een bespreking van de A-grond of de APV, en

iii) Een intrekking van een gedoogbeslissing is geen besluit en kan – behoudens uitzonderingsgevallen – niet met een besluit gelijk worden gesteld. In beginsel kan dan ook geen rechtsmiddel tegen een intrekking worden aangewend, tenzij sprake is van een uitzonderlijk geval. Tot op heden is alleen een uitzonderlijk geval aangenomen in het geval het uitlokken van handhavend optreden een (groot) risico op een vrijheidsbenemende maatregel met zich zou brengen.

Wel kan sprake zijn van zodanige samenhang tussen het intrekken van een exploitatievergunning en een gedoogbeslissing, dat sprake is van onlosmakelijke samenhang en gelijktijdige beoordeling nodig is. Houdt de intrekking van de exploitatievergunning namelijk geen stand, dit ook gevolgen heeft voor de gedoogbeslissing. Omdat de intrekking van de exploitatievergunning in dit geval standhoudt, komt de Afdeling niet meer aan de beoordeling van de gedoogbeslissing toe.