Geen onderzoekshandelingen naar geheimhoudersgegevens door r-c vanwege aanwezigheid ‘medewerker geheimhouding’ en ‘ovj-geheimhouding

Geen onderzoekshandelingen naar geheimhoudersgegevens door r-c vanwege aanwezigheid ‘medewerker geheimhouding’ en ‘ovj-geheimhouding

In een zevental strafzaken heeft de officier van justitie een vordering ingediend om de rechter-commissaris te betrekken bij het onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen op de eventuele aanwezigheid van geheimhoudersgegevens. Deze voorwerpen waren verkregen door doorzoekingen in woningen en bedrijfspanden. In eerste instantie is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, maar is het door hem ingestelde hoger beroep door de rechtbank Midden-Nederland gegrond verklaard. Dit volgt uit een zevental beslissingen dat op 22 augustus is gepubliceerd.

De officier van justitie kon dus wel een vordering indienen voor het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris. Dit betekent echter nog niet dat deze vordering dient te worden toegewezen, zo blijkt uit de uitspraken. De rechtbank Midden-Nederland overweegt onder meer dat de rechter-commissaris op grond van de wet geen verplichting heeft om aan de vordering gehoor te geven en dus onderzoekshandelingen te verrichten. De vraag is namelijk of dat nodig is gezien de stand van zaken van het opsporingsonderzoek.

In deze zaken wordt die noodzaak niet gezien. Interessant is om te lezen hoe de rechtbank tot dat oordeel komt. De rechtbank overweegt namelijk dat het opsporingsteam / de officier van justitie al een specifieke medewerker geheimhouding op het oog heeft, die geen deel uitmaakt van het opsporingsonderzoek. Deze medewerker geheimhouding kan voor het onderzoek naar / voor de selectie van (mogelijke) geheimhouderstukken worden ingezet. Bovendien staat in de beslissingen opgenomen dat het parket van de officier van justitie over een zogenoemde ‘OvJ-geheimhouding’ beschikt.

Om die redenen wordt de inzet van de rechter-commissaris niet nodig geacht. De officier van justitie kan – als leider van het opsporingsonderzoek – zelf tot dit onderzoek overgaan door de ‘medewerker geheimhouding’ daartoe de opdracht te geven, al dan niet door tussenkomst van de ‘OvJ-geheimhouding’.

Volgens de rechtbank “blijven (mogelijke) geheimhouderstukken zo alsnog buiten het zicht van de opsporingsambtenaren die belast zijn met het strafrechtelijk onderzoek en kunnen die – indien dat nodig wordt geacht – worden vernietigd. Bovendien schrijft de wet niet voor dat een voorafgegane schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris in dergelijke gevallen vereist is. Kort en goed zijn er voor de officier van justitie alternatieven voorhanden voor het verrichten van het gevorderde onderzoek en is onderzoek door de rechter-commissaris – in dit geval en in dit stadium – niet nodig.”

De overwegingen van de rechtbank zijn wat mij betreft voor discussie vatbaar, zeker gezien alle recente berichten over onder meer het verschoningsrecht.