Bijna een jaar geleden plaatste ik het bericht “Strafbeschikking ontvangen? Ga in verzet!” naar aanleiding van een opiniestuk in de NRC van 9 februari 2023. In die post heb ik onder meer aangegeven dat een strafbeschikking in de regel aantrekkelijk kan zijn voor een verdachte, maar dat uit onderzoek (en de praktijk) volgt dat het aanvechten van een strafbeschikking (vaak) in het belang van de verdachte is. De vergaande gevolgen bij het aanvaarden van een strafbeschikking zijn namelijk veelal onbekend en de juridische haalbaarheid voor het uitvaardigen van een strafbeschikking wil nog wel eens ontbreken.
Of een verdachte er dus verstandig aandoet om een strafbeschikking te aanvaarden, zal per geval verschillen. Daarom is het cruciaal dat een verdachte hierover advies kan inwinnen bij een advocaat om zo een weloverwogen keuze te kunnen maken. Het Wetsvoorstel ter versterking van de rechtsbijstand in het strafproces is een eerste stap om hierover een advocaat te kunnen consulteren. In dit wetsvoorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds verdachten waarvan de vrijheid is ontnomen (artikel 257ca) en anderzijds verdachten die zich in vrijheid bevinden (artikel 257cb).
Wat staat er in dit wetsvoorstel opgenomen?
In het kort regelt artikel 257ca het volgende. Indien het voornemen bestaat om aan een verdachte, waarvan de vrijheid is ontnomen, een strafbeschikking uit te vaardigen dan wordt de verdachte – als de verdachte niet wordt gehoord – tijdig geïnformeerd over het voornemen tot uitvaardiging van een strafbeschikking en zijn recht op rechtsbijstand in dit verband. Indien de verdachte wel voorafgaand wordt gehoord, dan wordt tijdig de mogelijkheid tot rechtsbijstand aan de verdachte medegedeeld. Indien de verdachte geen raadsman heeft, maar wel het recht op rechtsbijstand wil uitoefenen dan wordt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan in kennis gesteld zodat een raadsman kan worden aangewezen.
In artikel 257cb staat in het kort het volgende. Indien het voornemen bestaat om aan een verdachte, die zich in vrijheid bevindt, een strafbeschikking uit te vaardigen dan wordt de verdachte – voor zover de verdachte niet wordt gehoord – in of bij de strafbeschikking mededeling gedaan van zijn recht op onderhoud met een raadsman. Indien de verdachte geen raadsman heeft wordt in de mededeling de mogelijkheid beschreven om contact op te nemen met het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, zodat aan de verdachte de gelegenheid kan worden geboden om met een raadsman in verbinding te komen. Deze mededelingen gelden ook voor de verdachte die voorafgaand aan de uitvaardiging van de strafbeschikking wel wordt gehoord. In dat geval wordt aan de verdachte medegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand in verband met het horen en dat de verdachte met het oog daarop de mogelijkheid heeft om aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand de toevoeging van een raadsman te verzoeken.
Op basis van dit wetsvoorstel ben ik benieuwd wanneer wordt besloten een verdachte wel of niet te horen voorafgaand aan het voornemen tot het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook vraag ik mij met name af of hoe laagdrempelig het recht op rechtsbijstand voor een verdachte wordt, indien hij niet voorafgaand wordt gehoord, geen advocaat heeft en (dus) contact moet (laten) opnemen met de raad voor rechtsbijstand. Dat kan een drempel zijn, zeker nu een strafbeschikking in de regel (vaak) aantrekkelijk lijkt.