Op 31 januari 2024 deed de Afdeling uitspraak in een zaak waar de vraag centraal stond of een eerst tijdens de beroepstermijn opgerichte bewonersvereniging als belanghebbende kon worden beschouwd bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan. Na de vaststelling dat door de bewonersvereniging geen zienswijze is ingediend, ziet de Afdeling zich voor de vraag geplaatst of de bewonersvereniging als belanghebbende ex artikel 1:2 van de Awb kan worden gekwalificeerd. Is dat het geval, dan kan het niet indienen van een zienswijze namelijk niet worden tegengeworpen.
Uitgangspunt is dat de bewonersvereniging ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb als belanghebbende kan worden beschouwd als het belang waarvoor wordt opgekomen voldoende duidelijk uit de statutaire doelstelling volgt en feitelijke werkzaamheden worden verricht ter behartiging van dit belang. Het ijkpunt voor de vraag of feitelijke werkzaamheden zijn verricht is de dag voorafgaand aan het einde van de beroepstermijn. Verder kan het enkel in rechte opkomen tegen besluiten of werkzaamheden die daarmee samenhangen niet worden beschouwd als het verrichten van feitelijke werkzaamheden. Het geven van voorlichting, lezingen etc. is (in beginsel) wel voldoende, mits dit niet uitsluitend op de te voeren procedures ziet.
Naar deze toetsingsmaatstaf komt de Afdeling tot het oordeel dat door de bewonersvereniging geen feitelijke werkzaamheden zijn verricht en zij niet als belanghebbende ex artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
Opvallend is dat de Afdeling ook overwegingen wijdt aan de vraag of het de bewonersvereniging kan worden verweten dat onvoldoende feitelijke werkzaamheden zijn verricht. Bijvoorbeeld omdat zij eerst kort voor het einde van de beroepstermijn is opgericht en er dus te weinig tijd resteerde voor het verrichten van feitelijke werkzaamheden. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat de bewonersvereniging 10 weken voor het einde van de beroepstermijn is opgericht. De Afdeling achtte die periode niet dusdanig kort dat de bewonersvereniging in het geheel geen feitelijke werkzaamheden had kunnen uitvoeren.
Omdat ook de individuele bewoners die lid zijn van de bewonersvereniging niet als belanghebbende kwalificeren, is tot slot geen sprake van een situatie waarin sprake is van de behartiging van de belangen van haar leden. Daarvoor is nodig dat – minimaal – één lid zelf als belanghebbende kwalificeert.
Dat de bewonersvereniging ook ten tijde van de zitting nog geen feitelijke werkzaamheden had verricht, zal in deze zaak niet hebben meegeholpen. Zou het oordeel van de Afdeling anders zijn geweest als de bewonersvereniging ter zitting wel een lijst met feitelijke werkzaamheden had kunnen overleggen? Wellicht wel, mits daarnaast ook kon worden uitgelegd waarom deze feitelijke werkzaamheden niet konden worden aangevangen (of afgerond) in de 10 weken voor het einde van de beroepstermijn.