Als – bijvoorbeeld – een sluitingsbesluit niet is gebaseerd op specifiek beleid, maar wel op een bestendige bestuurspraktijk, geldt als uitgangspunt dat de toepassing daarvan steeds moet worden gemotiveerd. Dit geldt ook indien een bestuursorgaan besluit af te wijken van deze bestendige bestuurspraktijk. Het is dan aan de bestuursrechter om te onderzoeken of de motivering van die afwijking voldoende is gemotiveerd.
In een uitspraak van 19 juni 2024 buigt de Afdeling zich over een sluiting van een pand door de burgemeester van Rotterdam op grond van artikel 2.35 van de APV van de gemeente Rotterdam. Op grond van dit artikel kan een pand – niet zijnde een woning – worden gesloten op grond van de openbare orde, overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. Voor de toepassing van deze bevoegdheid gold ten tijde van dit besluit nog geen ‘eigen’ beleid, maar werd aansluiting gezocht bij het handhavingsarrangement uit de Horecanota. Dit was een vaste bestuurspraktijk, en ook uit de eigen praktijk zijn de nodige voorbeelden bekend waarin de burgemeester op deze wijze een sluiting motiveerde. In dit concrete geval was de burgemeester echter afgeweken van zijn bestendige bestuurspraktijk door tot een sluiting voor onbepaalde tijd over te gaan en was dit niet uitdrukkelijk maar slechts impliciet gemotiveerd.
Dit kan – terecht – de toets der kritiek van de Afdeling niet doorstaan. Een dergelijke afwijking vraagt om een uitgebreide motivering, waarin ook wordt blijkgegeven van een weging van alle betrokken belangen. Opvallend is dat de rechtbank Rotterdam tot hetzelfde oordeel was gekomen en de burgemeester zelfs een herstelmogelijkheid had geboden. De vraag komt op waarom niet simpelweg van deze herstelmogelijkheid gebruik is gemaakt door de impliciete motivering om te zetten naar een uitdrukkelijke motivering. Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling, lijkt de weigering door de burgemeester tegen beter weten in te zijn geweest.